zijn gezicht voor de geest te halen, wat niet onmiddellijk lukt. Maar dan zit hij plotseling tegenover me,
op een zondag enkele weken voor zijn dood. Op het tafeltje voor hem een fonkelend glas whisky. Zijn
ogen schitteren, niet door de drank maar vanwege alle aandacht die hij, een oude, ten dode opgeschre
ven man, van ons krijgt.
De dominee is inmiddels uitgesproken en stapt zelfbewust weg. Na een halve minuut keert hij naar het
spreekgestoelte terug om de hoes van zijn bril op te halen. Nu is de familie aan de beurt. De een na de
ander neemt het woord. Als de schoondochter als laatste is uitgesproken, heb ik het gevoel dat ik
inmiddels een verre neef van de overledene geworden ben. De zoon zelf waagt zich niet aan een
toespraak. Dat kan ik wel waarderen. Ik neem aan dat hij zijn spreekvaardigheid niet al te zeer bij de
uitvaartdienst van zijn vader wil etaleren.
We gaan op weg naar het restauratiegedeelte van het uitvaartcentrum. De vrouwen in ons gezelschap
huilen. De mascara van Lea, Bas' dochter, trekt brede sporen over haar gezicht. Ze ziet eruit als een
piepjonge weduwe. We zoeken een hoektafel uit en krijgen bijna onmiddellijk koffie aangeboden.
Ik lok meteen een diskussie uit. "Ik wil liever de grond in," zeg ik. "Dat weet ik nu wel zeker." Bas buigt
zich voorover en glimlacht fijntjes. Als vroom katholiek schijnt hij te begrijpen wat ik bedoel. Maar zijn
onuitgesproken instemming is nog niet voldoende. Vrolijk en opgewonden -het moeilijkste deel van
de dag zit erop- blijf ik doorhameren op de voordelen van het begraven worden. Dan komt een opge
wekte serveerster met broodjes langs. Het gesprek aan tafel wordt wat algemener.
"Je kunt je hier onmogelijk bedroefd voelen," zegt Frans, zoon van Bas, terwijl hij nadrukkelijk het
gonzende gezelschap om ons heen bestudeert. Ik weet wat hij bedoelt. Toen ik zijn leeftijd had, voelde
ik me ook verontwaardigd in een soortgelijke situatie. Terwijl mijn grootvader boven dood in zijn bed
lag, werd er door de familie beneden gedronken en gelachen. Woedend was ik in mijn onnozelheid en
als enige vloog ik naar boven om troost te zoeken bij een dode.
Er klinkt gekuch door een microfoon. "Mag ik uw aandacht voor de zoon van de overledene?" vraagt
een medewerker van het centrum. De man die ik voor de zoon aanzag neemt inderdaad het woord.
Zijn stem klinkt verrassend nuchter en geschoold.
"Zoals u misschien weet was mijn vader een groot liefhebber van de schilderkunst. De mooiste uren
van zijn leven heeft hij waarschijnlijk in zijn atelier doorgebracht.
Ik als zijn erfgenaam ben nu in het bezit gekomen van een lange reeks schilderijen die ik onmogelijk
allemaal kan houden. Ik heb, nog in samenspraak met mijn vader, pogingen gedaan om zijn werk door
een venduhuis te laten veilen. Dat zou echter niets hebben opgebracht en daarom hebben we samen
het volgende besloten. Iedere belangstellende nodig ik vanmiddag uit -pak weg tussen een en twee-
om een of meerdere van zijn werken uit te kiezen. U hebt dan een nagedachtenis aan mijn vader en u
helpt mij er ook mee."
We kijken elkaar aan en er is niemand in mijn omgeving die niet moet glimlachen.
Opgelucht stappen we de hal van het uitvaartcentrum uit. De zon schijnt nog steeds veelbelovend.
Ik voel me een beetje dronken van het herfstlicht worden. En van de opluchting dat ik nog leef en
vandaag niet aan de beurt ben om begraven of gecremeerd te worden. Bas nodigt me uit voor een
tochtje naar een museum in Zeebrugge, maar ik vind het beter om niet op de uitnodiging in te gaan. Ik
kan maar een ding tegelijk en deze zaterdag komt de doden toe, ook al voel ik me zelf springlevend. Ik
besluit zelfs om te voet naar huis te gaan, dus neem ik afscheid van mijn vrienden. Het liefst zou ik
iedereen omhelzen, maar in plaats daarvan zwaai ik naar de bus.
Op de terugweg neem ik me voor om even langs het huis van de overledene te gaan. Als je een goed
werk wilt, moetje als laatste gaan, heeft Bas nog opgemerkt. Hoe dichter ik echter bij het huis van Leo
kom, hoe meer ik aan het doel van mijn tocht begin te twijfelen. Eerlijk gezegd ben ik niet zo gek op
Zeeuws Tijdschrift 23