Mijnheer Z. en het Monster van de Oosterschelde Mijn geboortejaar staat bekend als dat van de ramp, 1953. Zeeland werd geteisterd door de zee en een direct gevolg was het Deltaplan, dat Zeeland bevrijdde uit haar isolement. Zeedijken werden verhoogd en dammen gelegd, maar dat ge beurde niet van de ene op de andere dag. Tussen de ramp en het voltooien van al deze projecten zat een periode van jaren, waarin onze fami lie toch wat angstig was, als er gesproken werd over onbeperkte dijkbewaking. Ik her inner me nog, dat ik als jong ventje als het stormde in bed lag te luisteren naar de wind, die om het huis raasde. Je voelde dan de adem van een woedende zee, als de wind zich door de kieren in het dak binnen drong. Met mijn broers en zussen zwom ik bij de Zandkreek, toen daar de dam werd aangelegd. Dat was bij een modderig stuk uitgestrekt land dat bij vloed onder liep, door ons strand ge noemd. Het was er ook niet diep. De vaar geul lag aan de andere kant en je moest ver het water in lopen, voordatje vlak boven de bodem wat kon zwemmen. Ik bouwde er in de slik een fort, versterkt met bakstenen, omringd door een gracht, waar we bootjes in lieten varen, en groef kanalen in alle richtingen. Als het water opkwam en binnenstroomde, probeerden we het zo lang mo Dirk Haanman gelijk tegen te houden. Mijn oudste broer spitte er in de bodem en kwam telkens met een paar zwarte scherfjes thuis. Die paste en lijmde hij aan elkaar en zo ontstond een grote, haast bolvormige kruik.In zijn passie voor oudheden werd hij gestimuleerd door mijnheer Z., een vrijgezelle boerenzoon die op Noord-Beveland aan de zeedijk woonde. Vanuit zijn dakraam keek je over de dijk uit over de Schelde en zag je de brug in aanbouw. Er lagen schorren, waar schapen op graasden. Mijnheer Z. en mijn broer speurden langs de zich steeds ver der afbrokkelende schorren, op zoek naar scherven, die er in overvloed la gen. Mijnheer Z. stalde die uit op een afge dekt biljart in de voor kamer en stopte ze in kisten. Ik ben een paar keer bij hem in huis geweest. De luiken waren al tijd dicht - om de boze buitenwereld ver van zich te houden, bevreesd als hij was voor opdringerige mensen en inbrekers. Ooit had zijn familie voor een muziekgezelschap in het dorp - ik meen een fanfare - de instrumenten betaald. Toen die was opgeheven, kwamen ze naar hem terug en ze lagen op een berg in de hoek van zijn slaapkamer. Er stond naast zijn bed een karabijn. Hij had die eens eens keer uitgeprobeerd en liet zien hoe een kogel door de drempel van 34 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1997 | | pagina 36