zijn slaapkamer was gegaan en waar die zich door het dakbeschot heen een weg naar buiten had ge baand. We waren er niet bij geweest, maar twijfel den er niet aan dat mijnheer Z. uit angst had gehan deld, toen op een nacht de wind aan de luiken van zijn huis rammelde. We kenden immers zijn verha len over nachtelijke inbrekers rondom zijn huis. Er lagen overal hoge stapels kranten en om zich tegen de kou te beschermen stak mijnheer Z. altijd een paar vele jaren oude kranten onder zijn lange leren jas, als hij met zijn brommer naar Goes tufte. Hij kwam dan bij ons thuis eten. Achterop had hij een verbandtrommel in plastic, met daarop geschilderd een groot rood kruis, opdat als er een ongeluk ge beurde, iedereen wist dat hij eerste hulp kon verle nen. Mijnheer Z. was gelovig. In de gang had hij een zelfgebouwd Maria-kapelletje. Hij schreef voor mij wel meer dan honderd vel papier vol met Bijbelse voorspellingen betreffende het naderende einde van de wereld. Over de betekenis daarvan werd ik - toen een jaar of elf - breedvoerig onderhouden. Toen er weer eens een flink stuk schor was weggespoeld, staken er uit de onderliggende klei kleine palen. Ze markeerden de plaatsen waar in de bodem palen waren geslagen voor wat een inheems-Romeinse wo ning bleek te zijn. Hemelsbreed een paar kilometer verderop werden later Nehalennia-altaren opgevist. Men nam toen nog algemeen aan, dat de Romeinen alleen aan de kust waren geweest. Mijn broer had intussen reeds op enkele plaatsen op de Bevelanden scherven gevonden, die volgens kenners Romeins waren. Nu zal er niet door iedereen aan alle getuige nissen van mijnheer Z. veel waarde gehecht zijn. Zo zat hij graag op een bank in de boomgaard achter zijn huis, met een gids met vogels van alle wereld delen. Dan zag hij bijvoorbeeld een vogel met een rood kuifje. Na enig bladeren bleek dat dan een dier, dat in Afrika woonde en nog nooit noordelijk van de evenaar was gesignaleerd. Daar verschenen bericht jes van in de PZC en zo maakte mijnheer Z. met zijn vogelwaarnemingen regelmatig nieuws. En dan het meest ongelofelijke verhaal, ooit over de Schelde ver teld. Een oudoom van mijnheer Z. had eens een ka rabijn leeggeschoten op een monster dat in de Oosterschelde zwom. Op een keer vond mijnheer Z. onderaan de zeedijk in het slik pootafdrukken, diep in de harde klei gedrukt. Dat kon alleen zijn, van een groot en zwaar beest, dat geprobeerd had aan land te komen. Hij en mijn broer hebben toen bij Goese winkeliers al het gips opgekocht dat er was. Met dat gips en emmers water zijn ze naar de plaats gegaan waar de pootafdrukken stonden en hebben ze volgegoten. Tijd om het te laten harden was er niet, want het water kwam weer op. Daarom heb ben ze de gips met het Idei eromheen uitgespit en op een oude brancard naar de schuur van mijnheer Z. vervoerd. Toen de klompen waren gedroogd en de klei werd verwijderd, kwam het gips haast vor meloos tevoorschijn. Het bestaan van het monster van de Oosterschelde kon dus niet worden gele verd. Mijn broer had een passie voor de archeolo gie, ik meer voor de natuur. Terugdenkend aan mijn kinderjaren komt het me voor, dat Zeeland toen nog zeer ongerept was. Dichtbij huis lag de Poel. Twee straten van ons vandaan, achter de lagere school waar ik op zat, begon dat prachtige, uitgestrekte weide gebied. Toen ik op de middelbare school zat, werd het helaas in het kader van de ruilverkaveling aan de landbouw geofferd. En wat een wijdsheid voelde ik tijdens wandeltochten die ik samen met een vriendje ondernam door het Verdronken land van Saeftinge. Dat mocht toen nog zonder een gids! Aan mijnheer Z. denk ik weieens terug, als ik langs de zeedijk loop of over eenzame schorren. Dat mag overigens bijna nergens meer. De natuur wordt nu tegen natuur liefhebbers beschermd. Denk maar aan de honder den vooral Belgische duikers, die op mooie dagen de Oosterscheldedijk afdalen. Het zal wel nuttig zijn, daar beperkingen aan op te leggen. Maar soms zie ik op een dijk, waar werkelijk geen mens komt, een bord staan, waarop nog eens duidelijk wordt aange geven, dat ik in een stiltegebied ben en de rust niet mag verstoren. En juist dan zou ik weieens flink wil len schreeuwen. Illustratie: Milo Zeeuws Tijdschrift 35

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1997 | | pagina 37