Abraham de Veiwer
Van De Verwer zijn ruim 20 schilderijen en ongeveer
evenveel tekeningen bekend. Enkele zeer fraaie schilde
rijen staan afgebeeld in het standaardwerk Die Hollandi-
sche Marinemalerei des 17tenJahrhundertsvan de kunsthis
toricus Laurens Bol. Het bestaan van dit schilderij was
Bol, toen het hem getoond werd in 1973, niet bekend.
Hoewel signatuur evenals datering ontbreken, schreef
hij het toe aan Abraham de Verwer. Er zijn dan ook in
dit doek zoveel karakteristieke kenmerken van schilde
rijen van deze meester verenigd, dat het ontbreken van
een signatuur niet van overwegend belang is.
In het Rijksmuseum te Amsterdam en in het Staidti-
sches Reissmuseum te Mannheim bevinden zich twee
maritieme stukken uit zijn vroege periode. Het Histo
risch Museum en het Scheepvaart Museum te Amster
dam, en het Maritiem Museum te Greenwich bezitten
ook latere werken. In het Musée Carnavalet te Parijs,
dat gewijd is aan de geschiedenis van deze stad, zijn
een viertal prachtige gezichten op het Louvre vanaf de
Seine uit De Verwer's latere periode te zien.
De warme totaliteit van de doeken valt op. Hierin
onderscheidde De Verwer zich, als vertegenwoordiger
van de eerste generatie maritiemschilders van de Gou
den Eeuw, van de nestor van deze generatie Hendrickus
Cornelisz. Vroom (1566-1640). Deze heeft zich met veel
kleurrijker scheepstafereien toegelegd op het maken
van schilderijen met water als dominerend element.
Met een fijn gevoel voor licht, atmosfeer en ruimte
heeft De Verwer in zijn "het Admiraalsschip" echter
geen opdringerige kleuraccenten aangebracht. De sche
pen varen onder vol zeil in een knappe, doordachte
compositie. De weergave van het water van de vrij
kalme Rede van Vlissingen is zonder die stereotype
golfkopjes, die vaak een star element vormen in zee
stukken uit die tijd. Het hele schouwspel wordt nog
verlevendigd met een dertigtal opvarenden en aange
vuld met een voor die tijd onvermijdelijke bruinvis, des
tijds toepasselijk "tuimelaar" genoemd. Deze trof men
in die jaren in de Nederlandse kustwateren aan en zijn
daarom ook vaak op maritieme schilderijen afgebeeld;
zeemeeuwen ontbreken evenmin. Zij versterken nog in
zekere mate het ruimtelijk effect.
Naast de dwarsgetuigde zeeschepen komt nog een
aantal bekende scheepstypen op dit schilderij voor. Zo
zien we een beurtvaartschip met gaffeltuig en zwaar
den, een binnenschip met spriettuig, maar ook een snel
varend jacht met gaffel en giek.
lta heeft gewonnen
Van meet af aan drong zich de vraag aan specialisten op
of het nog na te gaan zou zijn welke, kennelijk voor
Zeeland belangrijke historische gebeurtenis van vóór
1650 op dit doek was vereeuwigd.2 In eerste instantie
werd gedacht aan een thuisvarend VOC-schip. De op de
bovenspiegel afgebeelde Vrouwe Fortuna deed denken
aan een scheepsnaam welke "Fortuna", "Vrouwe For
tuna" of misschien wel "Fortuin", zou kunnen zijn. Tij
dens een congres in Middelburg in 1987 met als thema
"VOC en Cultuur" werd de afbeelding van het schilderij
getoond aan de schrijver van dit artikel. Na onderzoek
werd steeds duidelijker dat we hier te maken hadden
met de thuisvaart van de Zeeuwse Admiraal Pieter
Adriaanszoon lta in oktoberl628. Deze afbeelding ge
bruikte ik later voor de omslag van het boek Zeeuwen en
de Westindische Compagnie dat in 1992 is verschenen.
De onmiddellijk na het Twaalfjarig Bestand in 1621
opgerichte Generale Geoctroyeerde West-Indische Com
pagnie (W1C) had andere doelstellingen dan de VOC.
Naast de handel in het octrooigebied van deze Compag
nie werd ook in ruime mate aandacht besteed aan de
kaapvaart. De W1C had als voornaamste taak, afbreuk te
doen aan de Spanjaarden, waarmee men in oorlog was
en deze aan te tasten in hun rijke koloniën.3
Kaapvaart oftewel de zogenaamde "vrije nering
was, in tegenstelling tot piraterij, een volkomen legale
bezigheid die werd uitgevoerd door zowel de schepen
van de W1C, als door particuliere kapers. Als hoofdprijs
kwam hiervoor in het algemeende Zilvervloot gezien,
die samengesteld was uit de retourvloten van Spaanse
galjoenen uit Mexico en Honduras. Deze verzamelden
zich ieder jaar op vaste tijden te Havana. Van daaruit
werd de oversteek naar Cadiz gewaagd, veelal gevolgd
en opgewacht door de aanmerkelijk kleinere kaper
schepen die als hongerige wolven belust waren op mo
gelijke uitvallers.''
Zo zetten ook de bewindhebbers van de WIC in
1628 hun zinnen op deze vloot van rijk beladen galjoe
nen. Teneinde de Spaanse spionnen in de Republiek te
misleiden was in het voorjaar op verschillende tijdstip
pen en uit verschillende havens een groot aantal sche
pen vertrokken naar de Kraalzee, zoals de Caribische
Zee ook wel genoemd werd. De vloot van de Zeeuwse
admiraal lta bestond uit wel 12 schepen van de WIC,
voornamelijk schepen van de Kamer Zeeland, maar ook
van de Kamer Amsterdam, Rotterdam en Stad en
Lande.5 Goede afspraken werden gemaakt over tijd en
plaats waarop de schepen elkaar zouden treffen om
daarna weer ieder zijn weg te gaan. Tenslotte zou men
elkaar weer ontmoeten nabij Kaap San Antonio, de
westpunt van het eiland Cuba. Daar werd gewacht op
de rijkbeladen galjoenen.
Op 1 augustus 1628 kregen de schepen van de vloot
van lta en de Spaanse schepen elkaar in zicht. De logge
galjoenen van wel 800 ton, die dankzij een waarschu
wing vanuit Havana, al met extra soldaten waren be
mand, trachtten, door dicht langs de kust te varen die
veilige haven te bereiken. De snellere, beter te manoeu
vreren en slechts 200 ton metende Zeeuwse "Leeu-
winne" van de vloot van lta kon op twee mijl afstand
van de haven van Havana langszij komen van het
Spaanse vice-admiraalschip, de "St. Jago". De bedoeling
was dit schip te enteren, wat echter mislukte. De ma
trozen en soldaten konden het veel hoger gelegen dek
niet bereiken. Daarna liepen beide schepen aan de
grond op een droogte nabij de kust.
Inmiddels hadden de "Dolfijn" en de "Fortuyn" met
34 Zeeuws Tijdschrift