Uw zoon is op de goede weg ZDe artikelen over onderwijs in dit eerste nummer van jaargang 48 brachten mij als vanzelf terug in de schoolbanken, vooral die van de middelbare. Toen ik op een warme augustusdag in 1967 richting Hulst fietste kon ik nog niet bevroeden dat mijn middelbare schooltijd uit drie akten zou be staan. De eerste speelde zich af op het R.K. Jansenius Ly ceum (tegenwoordig Scholengemeenschap Reynaert) dat qua omvang en gedachtengoed nog naadloos aansloot bij de negentiende eeuw. Mijn broer en zus hadden er in klassen van drie a vier leerlingen gezeten en de foto's van alle succesvolle ex-leerlingen hingen nog in de gan gen. Die praktijk was met het aanzwellende leerlingen aantal en de aanstormende Mammoetwet kort voor mijn aankomst afgeschaft. De leraren hadden een nog bijna onaantastbare status en duldden weinig tegenspraak. Toch waren er eindjaren zestig de nodige haarscheuren in dat onneembaar lijkende bastion gekomen en een kleine groep leerlingen, die samenhokte in een fantasie loze fietsenkelder, wrikte daar naar hartelust in. Die ver storing van de rust werd ons niet in dank afgenomen en geheel volgens het stramien van de inquisitie werd de groep nauwlettend in de gaten gehouden. De modera tor waarschuwde de ouders voor de verderfelijke in vloed van die hippies. De weinig bevredigende schoolre sultaten zorgden voor de rest en mijn 'subversieve' rol was snel uitgespeeld. Zo belandde ik, voordat ik me er goed en wel van bewust was, op de kostschool St. Louis in Oudenbosch en werd mijn verdere opvoeding toever trouwd aan de broeders van het Heilig Hart. De tweede akte ontrolde zich dus vooral in de scha duw van de replica van de Sint-Pieter op het kostschool terrein. Naast een aantal boerenzoons uit het Zeeuws- Vlaamse werd de kostschool grotendeels bevolkt door leerlingen van boven de rivieren, de Molukken, Surina me, de Nederlandse Antillen en Zuid-Afrika. Dat was nog eens iets anders dan alleen maar streekgenoten. De kostschool was een mini-maatschappij en in 'no time' leerde men zijn plek kennen, veel vroeger dan leeftijds genoten die zich nog in de warme omhelzing van het gezin konden koesteren. Wij maakten ons ook snel een redelijk beschaafd Nederlands eigen dat als een boei dreef temidden van een zee van '(H)oudoe's', dat over heerste op het plaatselijke Thomas More College waar wij naar school gingen. Daar zaten ook een paar Maag denhuisbezetters die met veel moeite hun nieuwe rol als leraar oefenden maar ook een Zeeuwse senator die er staatsinrichting doceerde. Het was een school met humanistische inslag en volop in beweging. Het repres sieve regime op kostschool bood weinig gelegenheid tot afleiding en aardse zaken. Velen van ons brachten bij gebrek aan alternatief hun tijd in de beslotenheid van de eigen studiecel door met het tot zich nemen van de lesstof en de wereldliteratuur. De schoolresultaten van sommigen bereikten op die manier ongekende hoogten. Nadat ik geslaagd was voor het eindexamen HAVO stond ik voor de keuze een lerarenopleiding in Utrecht te gaan volgen of terug naar huis te keren om het Atheneum te halen. Ik heb geen moment spijt ge kregen van mijn beslissing terug naar Terneuzen te gaan voor de opvoering van de finale akte. Plaats van handeling was het Petrus Hondius College (tegenwoordig Scholengemeenschap De Rede) waarvan de diploma's twintig jaar geleden als een aanbeveling golden. Het unieke van die school is dat het een geheel vormt met het Zuidlandtheater waarmee het de voor deur deelt. De reistijd vanaf mijn woonplaats, op twin tig kilometer afstand van Terneuzen gelegen, nam slechts anderhalf uur (enkele reis) in beslag maar dat had ik graag over voor een school die de zelfontplooiing van de leerlingen hoog in het vaandel had geschreven. De leraren waren door de bank genomen op de hand van de leerlingen, tenminste zo voelden wij het. Ik ont moette er vele vroegere vrienden van het Jansenius maar maakte ook vele nieuwe. Met een van hen wierp ik mij op de schoolkrant en begon literaire avonden te or ganiseren onder het motto: 'Als je niet naar de cultuur toe kan, moet de cultuur tot je komen.' Daarbij kwam dat theaters in de periferie dikwijls worden gebruikt voor try-outs. Op den duur brachten wij meer tijd in de catacomben door met cabaretiers en toneelspelers dan op school. Het valt dan ook niet te verwonderen dat we zelf de pen ter hand namen om een toneelstuk te schrij ven. De première ervan viel nagenoeg samen met het eindexamen. Hoe de vele aanwezige leraren ons toneel stuk, 'De Grote Verveling' vonden, heb ik nooit gevraagd maar voor het geval dat hadden we het applaus alvast op band opgenomen. Totaaltejater heette dat en even hadden we de regie in handen. Het enige wat deze drie scholen echt gemeen had den was het fenomeen rapport en slechts één opmer king valt op een van de vele rapporten van alle drie de scholen te noteren: 'Uw zoon is op de goede weg.' De lading van die opmerking verschilde echter weer van ge val tot geval tot geval. Paul van der Velde

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1998 | | pagina 5