DRESSCODE BEKEND ANDA VAN RIET KARINA LEIJNSE
Zij rechts: 'Ik heb vandaag een zwarte blouse en broek met
witte strepen aan. Daar overheen een donkerbruine leren jas
en plateau's. De kleding zelf vind ik mooi maar ik houd ook
van de kleur zwart. Als ik kleding ga kopen kijk ik naar wat
mooi is maar ook naar wat de trend is'.
Zij links: 'Ik heb toevallig ook zo'n krijtstreepbroek aan en
hoge hakken. Dat wij nu alletwee in het zwart gekleed zijn is
maar toeval. Gisteren droeg ik nog felle kleuren'.
definieert als de mate waarin een school talenten weet
om te zetten in vaardigheden, dan is het ook niet eerlijk
om een school alleen af te rekenen op het percentage
geslaagden en het gemiddelde examencijfer. Een school
met veel zwakke leerlingen moet immers harder werken
om die leerlingen naar hetzelfde niveau te brengen dan
een school met veel goede leerlingen.
Maar hoe weetje nu of een schooi veel zwakke leer
lingen heeft? Dit kun je vaststellen door te kijken naar
de eindtoetsen bij het basisonderwijs. Bijvoorbeeld de
Cito-toets. Maar lang niet alle scholen laten hun leerlin
gen de Cito-toets doen. Veel basisscholen in Zeeland
bijvoorbeeld kiezen voor de test van het adviesbureau
voor Opleiding en Beroep Zuid Nederland (AOB). Hier
door wordt het moeilijk om van alle leerlingen eendui
dig hun ingangsniveau bij het voortgezet onderwijs vast
te stellen.
De schaal van Dronkers
Prof. dr.J. Dronkers besloot om het percentage alloch
tone leerlingen op een school te nemen. Hij gebruikt
dit als de best beschikbare indicator die iets zegt over
de hoeveelheid 'zwakke' leerlingen op een school. Im
mers, onderzoek laat zien dat leerlingen uit sociaal
zwakkere milieus en allochtone leerlingen over het alge
meen minder goed presteren op school. Daarbij komt
dat allochtone leerlingen ook nog eens vaak uit sociaal
zwakkere milieus komen. Een school met veel allocht
one leerlingen mag je het dus niet zo zwaar aanrekenen
wanneer die relatief laag scoort op gemiddelde examen-
cijfers en percentage geslaagden.
Toch klopt die redenering niet helemaal. Dat die
leerlingen het niet zo goed doen, hoeft niet uitsluitend
aan henzelf te liggen. Ook de school kan wel eens min
der goed met deze leerlingen overweg kunnen, waar
door leerlingen niet optimaal hun talenten om kunnen
zetten in vaardigheden. Onderzoek laat ook zien dat er
wat dat betreft verschillen zijn tussen scholen.
Dronkers doet daarom wat te gemakkelijk de uit
spraak dat schoolprestaties altijd gecorrigeerd moeten
worden naar gelang de achtergrond van de leerlingen.
Hij verliest mijns inziens dan net even te snel uit het
oog dat prestatievermogen van een leerling en sociale
achtergrond niet hetzelfde zijn. De correctie aan de
hand van het percentage allochtonen is mogelijk beter
dan het presenteren van ruwe gegevens, maar is zeker
niet ideaal. In principe trapt Dronkers ermee in zijn
eigen valkuil. In de poging om kwaliteit beter in het
vizier te krijgen roept hij onnodig stigmatiserende
effecten op.
Hij geeft zelf bovendien nog een tweetal andere re
denen waarom het percentage allochtonen op een
school niet ideaal is als indicator voor het prestatie
vermogen van leerlingen. Het percentage allochtonen is
alleen bekend per school, niet per schoolsoort (VBO,
MAVO etc.). We weten dat vooral in VBO en MAVO meer
allochtone leerlingen te vinden zijn dan in HAVO en
VWO. Bovendien zegt het percentage allochtone leerlin
gen lang niet alles over de sociale samenstelling van een
school. Hij heeft dan ook geen correctie kunnen aan
brengen voor leerlingen uit hogere sociale milieus.
Dronkers berekeningen komen er uiteindelijk op
neer dat het aandeel allochtone leerlingen op een
school ongeveer eenzesde tot eenvijfde deel van het
rendement van een school (hoeveel leerlingen een di
ploma halen, hoe snel dat gaat en hoeveel leerlingen
onderweg zijn uitgevallen) bepaalt. De correctie die hij
uitvoert bij het bepalen van de rapportcijfers voor scho
len betekent afhankelijk van de schoolsoort dat een
school met twaalf tot twintig procent meer allochtonen
een punt erbij krijgt.
Het Zwin als broedplaats
Hieruit is af te leiden dat voor de Zeeuwse scholen de
door Dronkers gehanteerde correctie weinig invloed
heeft. De officiële percentages allochtone leerlingen op
Zeeuwse scholen liggen immers nergens boven de 5%.
Slechts door afronding kan een enkele Zeeuwse school
een 'allochtonenpunt' erbij hebben gekregen.
6 Zeeuws Tijdschrift