Partijdig Het Verhaal ANDRÉ VAN DER VEEKE Onze partij was een kleine, orthodox communistische partij. Ik had me als lid aangemeld omdat er geen linksere partij in ons land bestond. Waarom en hoe ik tot deze stap kwam, zal ik de lezer besparen. Het ge beurde in de jaren zeventig. De idealen van zestig hingen nog in de lucht. Je hoefde maar te ademen en je had het zitten. Ik begrijp dat dit geen afdoende verkla ring is, maar die komt ooit nog wel eens uit een docto raal scriptie rollen. Ik wil alleen maar een verhaal vertel len. Mijn leven veranderde ingrijpend. Na mijn werk moest ik voortaan acties op touw zetten of ondersteunen en colporteren met de partijkrant (Durf te strijden, durf te winnen!). Bovendien moest ik als partijvoorzitter van een ijzeren onverzettelijkheid blijk geven. Ook als ik bagger scheet. Ook als ik lui op de bank wilde liggen. Ook als ik met smeltend hart het voorjaar zag naderen. Het organiseren van de voorhoedepartij van de wer kende klasse was immers geen flauwekul. Dat kon je lezen in Lenin. Of in onze partijbrochures, waarin wij, de partijleden, werden vergeleken met radertjes in een grote machine. Met name bij die laatste vergelijking moest ik naar adem happen, maar slikken deed ik toch. De werkelijkheid was echter complexer en opwindender dan de boeken deden vermoeden. Je maakte nieuwe vrienden. En saai was het leven nooit. We dachten dat onze telefoon werd afgeluisterd. Na acties bij een che misch concern kregen we te maken met een gerefor meerde knokploeg. Telefonische bedreigingen aan ons adres waren gebruikelijk bij grote acties. In de pers noemde een burgemeester van sociaal-democratische origine me een ordinaire terrorist (Wat moesten de kindertjes en hun ouders wel niet denken die ik les gaf). Onze post werd regelmatig opengemaakt en op een keer meldde zich iemand met een brandbommetje te onzen kantore. Al deze zaken nam ik merkwaardig luchthartig op. Het waren bedreigingen van buitenaf. Binnen de partij zaten we veilig in onze ideologische afzondering. Het werd pas echt link toen de klappen van binnen uit be gonnen te komen. Na vier jaar werken- vier avonden per week de krant verkopen of actie voeren, de vijfde avond vergaderen- was het tijd om de politieke oogst binnen te halen: een zetel in de raad. Niet dat we die zetel zo belangrijk vonden; die wil den we alleen maar gebruiken om onze acties te steu nen. De verkiezingen zouden eind mei plaats vinden. We hadden een tiental kandidaten, waaronder enkele echte arbeiders. Dat vonden we belangrijk. Dat toonde aan hoezeer we ons met de massa's verbonden hadden. Een van de sympatiekste leden was Rinus. Hij maakte geen deel uit van het bestuur, maar we beschouwden hem een beetje als de mascotte van de afdeling. Hij was toen al in de vijftig en beschikte over echte levenservaring. Zelf was ik nog geen dertig en tot mijn spijt zag ik er ook nog jonger uit. Als buurtbewoners het over me hadden, dan noemden ze me die jongen van dat blaadje. Die uitspraak kwam als een dubbele blamage over me heen, want ik werd niet alleen als een jochie weggezet maar ook onze revolutionaire krant De Tribune kreeg een weinig eervolle typering. Verkiezingen betekenden voor ons een verdubbeling- van onze toch al ongelimiteerde inzet: extra partij kranten verkopen, verkiezingskranten verspreiden, ver gaderingen beleggen, affiches plakken. In de laatste techniek waren we zeer bedreven. Onze affiches hingen het eerst op de verkiezingsborden. Bo vendien kregen alle lantaarnpalen en electriciteitshokjes in de gemeente te maken met het hoofd van onze lijst trekker Kathy. En geen politieke vijand kon onze affiches los scheuren, want we deden waterglas bij de stijfsel. In onze verkiezingskrant had ik onze wapenfeiten breed uitgemeten en die maakten op vriend en vijand indruk. De gevestigde partijen waren bang dat het ons, maoïsten, linkse extremisten, marxisten, communisten, rode jehova's of hoe we ook genoemd werden in die tijd, zou lukken om in de raad te komen. Voor het oog van de buitenwereld leek de afdeling namelijk een goed geoliede machine. De harde kern bestond echter uit slechts drie personen: Kathy, politiek secretaris, Desiree, mijn vrouw, en ik zelf. Wij waren de sterren van de afde ling, in die zin dat wij een vaste, centrale plaats inna men binnen de organisatie. Daarom heen cirkelden talloze planeten: medewerkers, nieuwe leden en symphatisanten. Onze laatste aanwinst was een jongen die als lasser in de scheepsbouw werkte. Hij was prak tisch en energiek. Weer een goede erbij, was onze in druk. In die steentijd van de informatieverschaffing had den we als partijafdeling enkel een stencilmachine ter beschikking. Het was een tweedehands Gestetner die ons soms wanhopig maakte door een besmeurde berg papier uit te braken. Het nieuwe lid Jasper zou het appa raat wel eens onder handen nemen. Het resultaat van zijn ingreep was een verknoeide vloerbedekking in Kathy's flat en een berg onderdelen die na assemblage overbleef. Geen echte vakman, die jongen. Maar hij werkte hard en sloeg geen vergadering over. Ook ging hij soms op visite bij onze lijstaanvoerster. Waarschijnlijk zag hij in haar meer dan alleen een politiek secretaris. In Zeeuws Tijdschrift 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1998 | | pagina 13