Waar zout en zoet elkaar raken
Landschap uit Balans
VICTOR ENTHOVEN
De Zeeuwse archipel -gelegen in het estuarium van de
rivieren de Schelde, de Maas en de Rijn- is een dyna
misch landschap van slikken en schorren, dat voortdu
rend in beweging is. Naast historisch-geografische boe
ken over Zuid-Beveland, de polders Campen en
Soelekerke op Noord-Beveland en (recent) Walcheren, is
nu voor het eerst een doorwrochte studie verschenen
over de 'de overkant': het oostelijk deel van Zeeuws-
Vlaanderen. Na bijna vijftien jaar onderzoek ligt van de
hand van de leraar geschiedenis en aardrijkskunde,
Adrie de Kraker, een kloek deel op tafel.
De kracht van het proefschrift is tweeledig. Ten
eerste is voor een gebied dat in de geschiedschrijving
weinig aandacht heeft gekregen, een overstelpende
hoeveelheid informatie beschikbaar gekomen. Daar
naast is nu op overtuigende wijze aangetoond dat de
visie van de Franse Anna/es-School, die het landschap
als een statisch gegeven beschouwt, voor sommige
delen van de wereld niet opgaat. Waar zout en zoet
water elkaar raken is het landschap niet stabiel, maar
juist een dynamisch gegeven. Letterlijk en figuurlijk is
met dit boek een groots monument voor het oostelijk
deel van Zeeuws-Vlaanderen opgericht.
Het proefschrift handelt over de ontwikkeling van het
landschap van de Vier Ambachten en het Land van
Saeftinghe tussen 1488 en 1609. Het begin van het boek
vormt de Vlaamse oorlog tussen Maximilliaan van Oos
tenrijk en de Vlaamse steden, toen in 1488 de sluis te
Nieuwersluis onherstelbaar werd beschadigd. Deze
gebeurtenis leidde tot grote inundaties. Het einde van
de periode wordt gemarkeerd door het Twaalfjarig
Bestand, dat in 1609 een adempauze vormde in de
Tachtigjarige Oorlog. Terwijl gedurende de oorlog het
merendeel van het laat-middeleeuwse landschap was
verdwenen, schiep het Bestand voorwaarden voor her
stel van de streek.
Het boek is in tweeën gedeeld. Deel I behandelt de
ontwikkeling van het landschap. In tien hoofdstukken
komen de verschillende inundaties en het daaropvol
gende herstel aan de orde. Tussen 1532 en 1570 vond
zelfs regelmatig landaanwinning plaats. Vanaf het begin
jaren tachtig van de zestiende eeuw wordt deze ontwik
keling als gevolg van de militaire inundatie in de oorlog
tegen de koning van Spanje doorbroken. De auteur
komt tot een driedeling van de bestudeerde periode.
Tijdens de eerste periode (1488-circa 1550) is er sprake
van een min of meer stabiele ontwikkeling van het land
schap, terwijl er zich in het midden van het tijdvak
(circa 1550-1583/86) juist een sterke dynamiek aftekent.
Een van de huidige hoofden voor de kust bij De Griete,
ten oosten van Terneuzen. Foto Adrie de Kraker.
De derde periode (1583/86-1609) is duidelijk een tijd
van afbraak van het landschap geweest.
De tien hoofdstukken van deel II gaan vooral in op
de vraag welk aandeel natuurlijke, dan wel menselijke
factoren (economische en politieke factoren), in het
proces van verstoring van het evenwicht had. Aan de
hoofdfactor natuur (deel 11A) kent De Kraker een nega
tieve rol toe in de landschapsontwikkeling. De natuur
brengt het landschap overwegend uit balans. Vooral
externe factoren als stormvloeden, vorstperioden en bet
optreden van 'brexems' (het afschuiven van een zeedijk)
als resultaat van veranderingen in de stroming van de
Honte langs de kust hebben een negatief effect. Bij de
interne natuurlijke factoren als de bodem, de beheer
sing van het binnenwater en de hoogteligging van het
maaiveld is dit veel minder duidelijk.
In deel IIB is vooral bestudeerd op welke wijze de
mens door zijn (agrarisch) economisch handelen het
landschappelijk evenwicht heeft weten te bewaren. De
stedelijke economie van onder meer Axel en Hulst heb-
Zeeuws Tijdschrift 19