Het parkje dat nooit zal zijn PAUL VAN DER VELDE Meer dan een jaar geleden ving ik geruchten op over de bouw van een groot supermarkt- en appartementen complex in mijn geboortedorp. Het sluit geheel aan bij de landelijke tendens tot verbetering van het leefkli maat in dorpen. Zo moet ook de gemeente gedacht hebben, zij ondersteunt het project met een flinke bij drage omdat anders de projectontwikkelaar er niet uit zou komen. Twee maanden geleden vernam ik uit een krantenbericht de concrete invulling van het plan. Het drong toen pas tot mij door waar het complex gevestigd zou worden: in het hart van het dorp. Enkele omwonen den hebben geprotesteerd en bezwaarschriften inge diend. Tevergeefs. Een tuin van 3000 vierkante meter met vele oude bomen wordt geslachtofferd voor de 'vooruitgang'. De tuin ligt achter een fraai karakteristiek herenhuis uit het begin van deze eeuw dat de monumentenlijst onlangs net niet heeft gehaald. Voor het grootste ge deelte van de tijd is het huis bewoond geweest door een gegoede familie. Twintig jaar geleden werd het omgebouwd tot een gezinsvervangend tehuis. De hele eeuw is de tuin hermetisch van de buitenwereld afgeslo ten geweest. Als kinderen speelden wij er in de omge ving maar verder dan gluren door de dichte haag kwa men we niet. In onze kindergeest groeide het bos dan ook uit tot een mysterieuze plaats waar vreemde we zens woonden en geheimzinnige dingen gebeurden. Het was een vrijplaats voor onze fantasie. Vroeger wist iedere dorpsbewoner van het bestaan van die tuin af maar niemand was er ooit geweest. Niet lang geleden, op een zondag, kon ik mijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en trok ik met enige familieleden de stoute schoenen aan. Wat eens aan het gezicht was onttrokken, grensde nu als een parkje heel natuurlijk aan het marktplein van het dorp. Het herenhuis was inmiddels gesloopt. Hoewel het 'Verboden Toegang' bij elke stap die wij naderbij kwa men, zwaarder woog, trok een onzichtbare hand ons er onweerstaanbaar naar toe. Wat we zagen was een regel rechte openbaring. Er was nog duidelijk een patroon in de overwoekerde paden herkenbaar en overal verspreid den lelietjes-van-dalen hun zoete lucht die zich mengde met de frisheid van een zachte zomerbui. Halfver- molmde banken, op een tapijt van mos, noodden ons de aangename rust die over dit alles hing over ons te laten komen. Wij liepen er rond en vielen van de ene verbazing in de andere. Oude beuken in gesprek rond een heuvel waar volgens de overlevering ooit een theehuisje moet hebben gestaan. Zes elkaar omarmende linden die zich over een onneembaar prieel buigen. Oude eiken die zich laten strelen door een cohort van varens. En dit moet wijken voor twaalf woningen? We kijken elkaar aan. Moet zo'n onvervangbare natuurlijke oase verdwij nen voor nog meer van hetzelfde? De projectontwikke laar heeft plechtig beloofd zoveel mogelijk 'waardevol groen' te behouden. Dat komt dus neer op een paar bomen die in de gemeentelijk terminologie een 'zekere natuurwaarde' heten te vertegenwoordigen. Onthutst verlieten we het parkje dat nooit zal zijn. Met de conclusie die een journalist trok in zijn arti kel 'Sintjansteen krijgt een nieuw hart' (BN/De Stem 23 juni 1998) dat het 'Zeker is, dat met het verwezenlijken van de plannen het centrum van het dorp een volgens de meeste inwoners mooie gedaanteverandering onder gaat', ben ik het dus allerminst eens. Waarschijnlijk denken vele dorpsbewoners net als ik, die weten wat voor bron van vreugde zo'n oud parkje midden in een dorp betekent. Het ophanden zijnde verlies wordt dui delijk gemaakt door de dichteres Emma Crebolder. BEDREIGD BOSJE De kronen van de beuken, ik woonde er vlakbij. Ik leek te klein voor een geheim dat kan verwonden. Ik wil de kronen houden de bank die daar vermolmde. De vastgebonden linden en de tuinman maak ik los. Ik pluk lelietjes-van-dalen, de schaduw leg ik op het mos. Emma Crebolder Zeeuws Tijdschrift 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1998 | | pagina 5