gestopt waren. Toen we na een tijdje met rood aangelo
pen gezichten weer tot ons zelf kwamen, zagen we dat
Frans en Astrid baalden.
'Jesus, wat zijn jullie strontvervelend,' zei Astrid.
'Kan ik het helpen dat jullie niks te doen hebben,'
antwoordde ik hooghartig.
We besloten naar De Floorn te gaan, een snackbar
die eigenlijk de Floorn des Overvloeds heette.
'Vind je haar niet leuk?', vroeg ik aan Frans.
'Jawel, maar ik heb al verkering in Engeland, dat
weetje toch.'
Dat was gelogen. Mijn vriend was een groot fantast,
daar wist ik alles van. Hij had me weliswaar ooit een
brief laten lezen die vol stond met hartstochtelijke
uitroepen in het Engels, maar ik verdacht hem ervan die
zelf opgeschreven te hebben.
Bij De Hoorn aangekomen bestelden we Italiaans ijs.
We dolden wat met elkaar en met de klanten. We lach
ten voorbijgangers uit, waaronder een vage kennis van
mijn ouders. Ik hoopte maar dat hij de eerste tijd niet
op bezoek zou komen.
Veertien dagen lang zagen we elkaar bijna elke dag.
De meisjes logeerden bij een tante die weinig vertrou
wen in haar nichtjes had.
's Avonds mochten ze de straat niet op. Ook mijn
moeder vroeg zich hardop af waar ik toch iedere dag
uithing. Mijn vage antwoorden stelden haar niet gerust,
maar ze had het te druk om mijn gangen te controleren.
Omdat we niets anders wisten te doen, maakten we
op een dag een tochtje met de veerboot naar H..
De dag was nevelig begonnen maar tegen de mid
dag brandde de zon op alles wat niet weg kon komen.
Vlak voor de aanlegsteiger zag ik de lucht trillen en het
wegdek deed mee.
We slenterden met zijn vieren naast elkaar over de
kade. Frans en ik in het wit plus zonnebril; de meisjes
droegen lange shirts over hun zwarte badpakken.
Eenmaal aan boord beklommen we de smalle trapjes
naar het bovenste dek. Even later hingen we over de
reling en zagen de herenhuizen op de kade onwel wor
den van de hitte. De scheepstoeter stootte een oorver
dovend signaal uit dat in geen enkele verhouding stond
tot de omvang van het bootje en we keken toe hoe het
land vertrok.
Beneden ons kolkte en schuimde het water. Het was
een ogenblik van grote vrijheid en ik probeerde alles om
me heen zo goed mogelijk in me op te nemen en mis
schien ook wel te bewaren. Natuurlijk trok een vliegtuig
een witte streep door de lucht, zoals op alle zomerse
dagen als je omhoog kijkt.
Na een kwartiertje wilde Frans naar de kajuit, omdat
het te warm werd aan dek. Op onze gymschoenen vlo
gen we de ouderwetse houten trapjes af en ploften neer
op de koele leren banken van het achterste, laagste
gedeelte van de salon.
Frans en Astrid deden een rondje armdrukken en ik
stak mijn rechterhand zonder aarzelen in de ronde
opening van Marleens shirt. Dat was ik zo aan de dijk
gewend geraakt. Toen ik een keer van mijn bezigheden
opkeek, zag ik dat een man van een jaar of veertig in
het hogere deel van de kajuit ons nauwlettend in de
gaten hield. Hij wendde zijn blik niet af, maar lachte
voluit naar me en stak een duim omhoog. Ik keek weer
voor me en liet mijn hand waar hij was.
Toen we aan de overkant kwamen, namen we niet
eens de moeite om aan land te gaan. We voeren onmid
dellijk mee terug.
Dit tochtje met de veerboot was ongeveer het hoog
tepunt van de vakantie. De rest van de dagen brachten
we aan de dijk door: ijs etend, vrijend en luisterend
naar schelle hits uit een transistorradio.
Tussen Frans en Astrid werd het echter nooit wat.
Op een dag toen Marleen ziek in bed bleef, kwam Astrid
alleen. Ze sarde Frans zo erg, dat hij na een tijdje kwaad
op zijn brommer vertrok. Wij bleven alleen achter.
'Ik vind jou veel leuker dan Frans,' bekende ze. Ze
kwam dicht tegen me aan liggen en begon met een
grasspriet in mijn gezicht te prikken. Ik vond deze
nieuwe vorm van aandacht van haar kant aantrekkelijk
en zonder gewetensbezwaar ging ik op haar avances in.
De volgende dag was Marleen al beter en haar zus hield
zich weer quasi bescheiden op de achtergrond, met
donkere, ondeugend fonkelende ogen.
Na veertien dagen was de vakantie van de zusjes
voorbij. Marleen vertrok, maar niet zonder een afspraak
voor de eerstkomende zondagmiddag.
Op de afgesproken tijd stapte ze uit de bus. Ik her
kende haar bijna niet.
Ze droeg een beige mantelpakje dat haar veel
ouder maakte. En wat liep ze onhandig op haar schoe
nen met hakken. Ze had ook iets vreemds met haar haar
gedaan, waardoor haar gezicht te breed leek. Op dat
ogenblik durfde ik pas de conclusie te trekken - na
enkele dagen uit haar sexuele invloedssfeer verbannen
te zijn geweest - dat ze lang niet zo mooi was als haar
jongere zus. Ik voelde me erg ongemakkelijk naast haar.
Toch liepen we gedachteloos naar onze plek aan de dijk,
maar daar aangekomen verzon ik een smoes om niet
naast haar in het gras te hoeven liggen. Daarop wandel
den we naar het centrum van de stad en kwamen in een
café met een paar oude stamgasten terecht. We dron
ken een cola en zeiden niet veel. Allebei voelden we ons
mateloos bedrukt.
'Ik heb het gevoel dat ik je nooit meer zie,' zei ze
bijna snikkend.
Ik zweeg. Als het aan mij lag was dat inderdaad zo.
'Ik moet binnenkort weer naar school,' bracht ik
quasi aangedaan uit.
Daarna zwegen we. Ik betaalde na een tijdje en een
man riep ons iets na toen we naar buiten liepen.
'Ik wil alles voor je doen,' zei ze plotseling harts
tochtelijk toen we opnieuw in de richting van de rivier
liepen. 'Alles,' herhaalde ze.
Ik knikte en keek stiekem op mijn horloge om te
zien of het al tijd was voor haar bus.
26 Zeeuws Tijdschrift