Ferdinand Hodler, Der Buchenwald, 1885. Olieverf op doek, Kunstmuseum Solothurn.
Hodler-Mondriaan
Het Aargauer Kunsthaus in Aarau is een verrassing. Een
ruim en licht gebouw, eenvoudig en toch zeer verzorgd
en met aandacht voor (architectonische) details. Dat het
voor een kantonaal museum te klein is - de vaste collec
tie bevindt zich grotendeels in depot - zal worden on
dervangen door de verwezenlijking van een uitbrei
dingsplan van de architecten Herzog DeMeuron uit
Basel.
Deze zomer was in het Kunsthaus de prachtige tentoon
stelling Ferdinand Hodler-Piet Mondrian. Fine Begegnungte
zien. De ontwikkeling van zowel Hodler als Mondriaan
was op parallelle wijze - Hodleriaans, zou men bijna
zeggen - te volgen aan de hand van een indeling in
(vroege) landschappen, uitgesproken symbolistische
werken, naar abstractie neigende werken en tenslotte
enerzijds Mondriaans geheel abstracte werken, ander
zijds Hodlers serie rond het sterven en de dood van zijn
geliefde Valentine Godé-Darel en zijn late landschappen.
Ferdinand Hodler (1853-1918) en Piet Mondriaan
(1872-1944) waren beiden laatbloeiers; bovendien viel
beiden aanvankelijk nauwelijks enige erkenning ten
deel. Dat was rond hun vijftigste levensjaar anders,
Mondriaan vond tegen die tijd in kleine kring grote
waardering en Hodler was met zijn Zwitserse landschap
pen en historiestukken uitgegroeid tot een nationaal
symbool. Inmiddels wordt Mondriaan algemeen gezien
als de belangrijkste pionier van de modernen en heeft
Hodler, mede dankzij Amerikaans onderzoek uit de
jaren zeventig, ook zijn plaats gekregen onder de filoso
fen van de moderne kunst. Kandinsky overigens,
noemde Hodler in Überdas Ceistige in der Kunst
(München 1912) al in samenhang met 'konstruktiven
Bestrebungen'.
Mondriaan had nauwe banden met de Theosofische
Vereeniging, zoals Hodler die had met de Rozenkruisers
(evenalsjan Toorop). Althans in Zwitserland, was
Mondriaan tot nog toe vooral de man van de abstracte
composities.
De eerste reeks binnen de tentoonstelling, het
(vroege) landschapsmotief, gaf een overgangsfase van
beide kunstenaars weer, voor Hodler de periode 1890-
1893 waarin zijn parallellisme, steeds met de natuur als
uitgangspunt, vorm kreeg; voor Mondriaan de jaren
1906-1908/09 waarin het karakter van zijn werk begon
te vergeestelijken, een zoektocht werd naar zuiverheid
in plaats van natuurlijkheid.
Hodlers parallellisme had het principe van de herhaling
en de symmetrie als basis, dat in die ontwikkelingsfase
ook duidelijk te onderkennen is bij Mondriaan. Mooie
voorbeelden zijn Mondriaans olieverf Bomen aan het Gein
bij opkomende maan 1908), dein het water weerspie
gelde bomenrij bij maanlicht, en Hodlers Les marron-
niers 1889) met de weerspiegeling van twee kastanje
bomen in het water en zijn Herbstlandschaft bei Solothurn
34 Zeeuws Tijdschrift