aldoor tot 't geestelijke gedrongen wordt, ook buiten me zelf. Ik leef hier wêer als een kluizenaar en wil 't toch maar half!)'5 Dit strookt met een wezenlijk verschil tussen Hodler en Mondriaan, door Marty Bax als volgt omschreven: 'Hodler war ein einfach denkender Mensch, kein eloquenter Philosoph und Theoretiker. Sein kunstasthetisches Programm ist assoziativ und hat seinen Ursprung in direkten visuellen Erfahrungen sowie in einern intuitiven Geftihl für die organischen Zusammenhange des Lebens. Mondrian hingegen, der zwar weder ein geborener Theoretiker war, noch eine geschliffene Feder ftihrte, war dennoch entschieden intellektueller orientiert und methodischer in seinen Darlegungen und Absichten.'6 Met de door Hans Saner genoemde drie werelden van Hodler in het achterhoofd, zou men ook nog de vraag kunnen stellen of individualiteit voor beiden in zekere zin niet een hoofdzaak in het leven is geweest - voor Hodler het behouden, voor Mondriaan het weren ervan. 88 Mondriaans waren er in Aarau te zien, daaronder acht uit Zwitserland zelf. Zes daarvan, tussen 1907/08 en 1933 ontstaan, waren afkomstig uit privé-verzame- lingen. Twee kwamen uit museale collecties: de ene de houtskooltekening Boom (1914), aan het Kunstmuseum Bern nagelaten door Louise Glarner; de ander een compositie op doek, niet opgenomen in de publicatie bij de tentoonstelling maar in de Piet Mondrian Catalogue Raisonné vanjoopjoosten en Robert Welsh (Blaricum 1998) terug te vinden als Composition with Grid 7(1919), een schenking van Marguerite Arp aan het Kunst museum Basel. Deze zomer zag ik in het Kunsthaus Zurich vier Mondriaans (uit 1914-1930), in het Kunstmuseum Basel drie (uit 1921-1936) en in het Kunstmuseum Winterthur twee (uit 1930 en 1932), vrijwel allemaal schenkingen of bruiklenen, de laatste ook van musea onderling. De Fondation Beyeler bij Basel liet een ander beeld zien: zeven Mondriaans, uit de jaren 1912 tot 1938, en alle maal uit eigen bezit (de collectie Beyeler). Aan Mondriaan werden in Zwitserland indruk wekkende tentoonstellingen gewijd. Ik noem die van 1947, een herdenkingstentoonstelling, in de Kunsthalle Basel, die van 1955 in het Kunsthaus Ziirich en die van 1972 in het Kunstmuseum Bern. Op de laatste twee hing onder meer het cubistische portret dat Mondriaan in 1912 van Adya van Rees-Dutilh maakte en waarop hij zeer was gesteld. Dat brengt mij tenslotte naar Ascona. Ascona In de zomer van 1912 maakte het kunstenaarsechtpaar Otto (1884-1957) en Adya (1876-1959) van Rees-Dutilh met zijn dochtertjes Aditya en Magda een voettocht langs het Lago Maggiore. Otto was een zoon van Jacob van Rees, hoogleraar histologie aan de Universiteit van Amsterdam en stichter van de Kolonie van de Internatio nale Broederschap van Christen-anarchisten in Blaricum (1899). Zijn eerste schilderlessen had Otto gekregen van kunstenaars als Herman Heyenbrock enjan Toorop, vrienden van zijn vader. Als leerling van de laatste, bracht hij in 1904 enkele maanden met Adya Dutilh in Domburg door. Adya, afkomstig uit een Rotterdamse handelsfamilie, had onder meer een gedegen schilder en tekenopleiding in Brussel gevolgd. In december 1904 gingen Otto en zij, in de lijn van de Internationale Broederschap, in Parijs een vrij huwelijk aan. Otto volgde in de lichtstad lessen op het atelier van Carrière en experimenteerde er met verschillende stijlen, van het neo-impressionisme tot het fauvisme en cubisme. Picasso, Van Dongen en Mondriaan werden vrienden; maar het was in het bijzonder de Duitse schilder Otto Freundlich die Van Rees tot een nieuwe, bijna Mies Elout-Drabbe, Bevroren Zee, 1916. Olieverf op doek, particuliere collectie. 38 Zeeuws Tijdschrift

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1998 | | pagina 40