die de basis van de kunstenaarsgroepering de Blaue
Reiter zouden vormen. Na het uitbreken van de Eerste
Wereldoorlog vluchtten Von Werefkin en Jawlensky, al
hun bezittingen achterlatend, naar St Prex in Zwitser
land. In 1917 verhuisden ze naar Ziirich en vervolgens
in 1918 vanuit Ziirich naar Ascona, waar Jawlensky tot
1921 en Marianne von Werefkin tot haar dood in 1938
zouden blijven wonen.
Otto en Adya van Rees bouwden in 1928 een huis in
Losone, een dorpje dichtbij Ascona. Een jaar later
trouwde hun dochter Magda er met de Nederlandse
schrijver Albert Kuyle wiens werkelijke naam Louis
Kuitenbrouwer was. Vele Nederlanders hebben Ascona
vanaf de eeuwwisseling aangedaan, van Frederik van
Eeden, Albert Helman, Marie Metz-Koning en Cesar
Domela tot Adriaan Roland Holst, J.G. Veldheer, Arthur
van Schendel, Rie Cramer, Fré Cohen en Arthur
Lehning.9 Otto van Rees zou Ascona halverwege de
jaren dertig verlaten en steeds meer tijd in Nederland,
vooral Utrecht, doorbrengen. Adya bleef tot na de
Tweede Wereldoorlog in het dorp aan het Lago
Maggiore wonen.
Het Museo Comunale in Ascona laat dit jaar naast
schilderijen vele van Von Werefkins schetsboeken zien.
Opvallend is hoe vaak zij met temperaverf schilderde,
ook al in Miinchen.
In Von Werefkins expressionisme staat de mens
centraal; het kenmerkt zich door sterk vereenvoudigde
vormen, een gloedvol kleurgebruik en, in de loop der
jaren, een steeds groter wordende transcendente gela
denheid. Marianne von Werefkin heeft in 1922 samen
met de schilder Ernst Kempter de basis voor het mu
seum in Ascona gelegd. Zij schonk daartoe drie werken
van zichzelf, een schilderij van Jawlensky, een aquarel
van Paul Klee en een olieverf van Cuno Amiet. Het
kleine, mooie museum kent, mede dankzij schenkingen
en bruiklenen, een veelzijdige collectie. De leden van
Orsa Maggiore zijn vertegenwoordigd, maar ook kun
stenaars als Hans Arp, Franz Marc, Ben Nicholson en
Arthur Segal.
Aan het einde van de 19de eeuw ontstonden op vele
plaatsen in West-Europa alternatieve leefgemeenschap
pen. De oude eeuw met haar enorme technische, so
ciale, politieke en culturele veranderingen had alom het
verlangen naar een rustiger, eenvoudiger en natuurlijker
bestaan aangewakkerd. De kunstenaars waren daarin -
met Barbizon en Pont-Aven als voorbeeld - voorgegaan.
Zwitserse kunstenaars kregen hun opleiding veelal in
het buitenland, in Duitsland en Frankrijk. Het is opval
lend dat Nederlandse kunstenaars zich, vaak na een
opleiding in eigen land, vooral op Frankrijk richtten;
hoewel er, zoals gezegd, meer contacten met Duitsland,
Zwitserland en Oostenrijk waren dan men in het alge
meen heeft aangenomen.
Het politiek en economisch stabiele Zwitserland was in
de Eerste Wereldoorlog een toevluchtsoord voor ont
heemde kunstenaars zoals het neutrale Nederland dat
vooral voor Belgische kunstenaars was. In Duitsland
ontstond een expressionisme dat weliswaar verwant
schap vertoonde met het expressionisme dat zich in
Nederland en Zwitserland ontplooide maar dat veel
rauwer was, meer wonden liet zien. Het mooie dorp
Ascona lag evenals Laren/Blaricum, Bergen en Domburg
ver van het slagveld. Ferdinand Hodler vond jarenlang in
de Zwitserse Alpen en het meer van Genève een bijna
onuitputtelijke bron van inspiratie en Piet Mondriaan in
de zee en duinen bij Domburg, het vlakke land van
Walcheren. Hodlers kleurgebruik heeft, zoals dat van
Mondriaan, een grote helderheid en toch verschilt het
er meestal (maar zie de omslag!) van, niet alleen in
technisch opzicht. De weerschijn van het licht, de aan
wezigheid van het water van zee enerzijds en meer
anderzijds, moet er een rol bij hebben gespeeld en de
kunstenaars misschien wel hebben gesterkt bij hun
zoektocht naar de universele schoonheid en harmonie,
het universele dat zijn weerspiegeling vindt in de zicht
bare natuur. In hoeverre die schoonheid door een mens
te ontsluieren is, blijft een vraag.
Marianne von Werefkin, Citta Dolente, ca 1930.
Tempera op karton,
Museo Comunale d'Arte Moderna, Ascona.
Zeeuws Tijdschrift 41