Met een scherf in het hoofd
Het Verhaal
ANDRÉ VAN DER VEEKE
Ik had een uitnodiging gekregen van de Zeeuwse Uni
versiteit. Dat was natuurlijk geen echte universiteit
maar op de uitnodiging stond wel degelijk universiteit,
of eigenlijk zomeruniversiteit.
Het woord zomeruniversiteit klonk me aangenaam
in de oren. Het leek me dat het daar bijna altijd vakantie
moest zijn. Zo'n universiteit was wel iets voor mij. Het
was volkomen gerechtvaardigd dat ik uitgenodigd was
om mee te doen aan een discussie over Zeeuwse poë
zie.
De bijeenkomst zou op een avond plaats hebben.
Vanaf het moment van opstaan had ik op de bewuste
dag een gevoel alsof mijn ogen peristaltische bewegin
gen landinwaarts maakten. Mijn nek bevond zich boven
dien in de kwaadaardige greep van een onzichtbare
tegenstander. Ik slikte in de badkamer snel enkele
Finimals en begaf me als een zombie naar beneden.
Ik slikte die dag nog vele keren en tegen de avond
nam ik, ondanks protesten van mijn vriendin, de bus
naar B. Ik herinner me dat ik er niet helemaal van over
tuigd was dat ik het zelf was die daar op die bank in de
bus zat.
Af en toe bewoog ik mijn hoofd zoals ik dat gekken
had zien doen, heel lang geleden, in een inrichting
naast het internaat waar ik een aantal jaren had doorge
bracht.
Toen de bus de eindbestemming bereikte, stapte ik
uit alsof er niets aan de hand was.
Ik wilde zo graag geen hoofdpijn hebben dat het
leek of hij verdwenen was.
Niets aan de hand, dacht ik in de feestzaal van de
nieuwe veerboot, als je maar doorzet kun je alles over
winnen. Vergenoegd bekeek ik de passerende schepen
en gaf me over aan milde hersenspinsels. Wat een genot
als de draak op eigen kracht, nou ja, in de lichte wapen
uitrusting van Finimal, bestreden en overwonnen kon
worden. De zon schitterde op het water, maar daar
moest ik nog niet te veel naar kijken, merkte ik wel.
Ik had mijn voordracht amper voorbereid en gedu
rende de rest van de overtocht las ik de gedichten die ik
wilde voordragen. Ik zette zelfs nog accenttekens bij
sommige woorden.
Aan de overkant wachtte vriend T. me op. Hij bracht
me naar de bibliotheek waar al een clubje dichters in de
vestibule bijeen stond. Ik voelde me herboren en gaf me
over aan gezellige praat.
Het was het vertrouwde kliekje. J. met zijn zwaar onder
schatte artistieke moeder, W. met exotische vriend -ik
dacht nog even, als ik ooit homo word wil ik ook zo'n
Foto: Johan Klein.
vriend-, ultiem hartelijke U., zwaar gestoorde D. en
natuurlijk M. die zijn fietssleuteltje en wel meer kwijt
was en de man met kopruis, ikzelf dus. Waar praten
dichters onder elkaar over? Ik meen me te herinneren
dat we het over het weer hadden, over het exploiteren
van een strandtent, over grijze haren en dementie en
natuurlijk over afvallen.
De vertegenwoordigers van de Zomeruniversiteit
kwamen zich voorstellen en ze leken in het geheel niet
op professoren, eerder op vakantiegangers die een
zomeravond-concert bezochten. Toen was het tijd om
op te treden. Ik luisterde zonder al te veel interesse
naar de poëzie van mijn collega's. Ik had die al zo vaak
gehoord en bovendien was ik niet echt dol op het decla
meren van gedichten.
Toen ik aan de beurt genoot ik vooral van het lopen
naar het katheder, van de zeven seconden aanloop in
stilte. Zodra ik mijn eigen zware stem hoorde wist ik
weer dat ik het raffinement miste om poëzie goed te
brengen. Maar goed, ik deed mijn best en stond niet
voor schut. Ik had in ieder geval de draak in mijn hoofd
overwonnen.
In vederlichte stemming ging ik de pauze in. Mijn
opdracht zat erop. Na de pauze nog een discussie, maar
wat kon er nog misgaan.
Zeeuws Tijdschrift 15