De Domburgse tentoonstellingen van 1921 Met de traditie gebroken De voorkeur van FRANCISCA VAN VLOTEN Jacoba van Heemskerck, Compositie XII, houtsnede 1917. Uit: Op de Hoogte, jrg. XVIII [19211, pp. 254-255. Merkwaardig lang is er geen aandacht aan besteed. Intussen is toch wel duidelijk geworden dat het Domburgse tentoonstellingsgebouwtje in 1921, het laatste jaar van zijn bestaan, plaats heeft geboden aan twee tentoonstellingen van grafische kunst. De schilderijententoonstelling van 1920 wordt niet ten onrechte gezien als het sluitstuk van een periode, maar er volgde - weliswaar zonder catalogus - nog een aan hangsel. Marie Tak van Poortvliet heeft waarschijnlijk de eerste grafische tentoonstelling van 1921 (9 juli t/m 1 aug.) georganiseerd, al dan niet samen met Jacoba van Heemskerck. Zij schreef erover in het Duitse tijdschrift Der Ararat, in Op de Hoogte en in Elsevier's Geïllus treerd Maandschrift. Telken jare zagen wij daar schilde rijen, teekeningen en graphisch werk van verschillende richtingen te zamen gebracht', noteerde ze in het laatst genoemde blad, 'wat in de betrekkelijk kleine ruimte storend werkte voor een rustige beschouwing. Nu vin den wij er alleen graphisch werk en enkele teekeningen van overwegend moderne richting.' In beide Neder landse bladen liet ze weten dat de Hollanders zich in het algemeen niet openstelden voor de nieuwe stromin gen in de kunst. In Domburg kon men nu evenwel met eigen ogen zien dat vooral de houtsnede niet alleen in Duitsland maar ook in Nederland en België met succes werd beoefend. Marie Taks aandacht ging daar dan ook in het bijzonder naar uit, de tentoongestelde teke ningen, aquarellen en etsen achtte zij van minder be lang. Just Havelaar oordeelde in soortgelijke zin. 'Deze kleine tentoonstelling van moderne graphische kunst geeft een vrij zuiver, samenvattend beeld van de verlangens en van den geest der jonge kunstenaars', schreef hij in Het Vaderland van 15 juli 1921. Een onzekere overgangstijd, zoals de na-oorlogse van dat moment, vroeg om 'stijl volle gebondenheid' en 'een rhytmische samenvatting'. Daar leenden de grafische kunsten zich goed voor, de houtsnede in het bijzonder. In haar ambachtelijke, so bere gebondenheid bood zij de beperking die de kun stenaar nodig had. Opvallend aan deze tentoonstelling was wel, aldus Havelaar, dat afzonderlijke werken of persoonlijkheden hem op enkele uitzonderingen na nauwelijks scherp waren bijgebleven. Er was eerder sprake van algemene tendensen, een beginstadium van ontwikkelingen. De tweede tentoonstelling (3 aug. t/m eind aug. 1921), die door Mies Elout en Jan Heyse werd georgani seerd, kreeg ook enige aandacht van Marie Tak. Daar naast deed de Middelburgsche Courant er verslag van en liet Albert Plasschaert in Het Vaderland van zich horen. Niet veel goeds had hij over de samenstelling van deze expositie te zeggen; 'Toorop's werk wordt hier noode gemist; en ten tweede is de kritische zifting door de schilders, die de leiding? van deze tentoonstelling op zich nemen, te zwak.' In de bewaard gebleven briefwisselingen van Mies Elout-Drabbe met Jan Toorop en met Rik Roland Holst heb ik tot nog toe niets over de deelnemers aan de tentoonstellingen van 1921 gevonden. Roland Holst refereert in een brief van 1 september 1921 aan de Zeeuws Tijdschrift 17

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1998 | | pagina 19