monumentaal en wat Permeke betreft bijna futuristisch. Tytgat sloot daar niet werkelijk bij aan. Zijn melancholie uitte zich voornamelijk in een gedempt kleurgebruik, zijn voorstellingen bleven - a la Chagall - het karakter van een sprookje houden.' Terug in Vlaanderen zouden alle verworvenheden elkaar stimuleren en komen tot een krachtig Vlaams ex pressionisme dat een uitlaatklep vond in de internatio naal georiënteerde Selection en Le Centaure. Daar expo seerden ook kunstenaars als Albert Servaes.Jean Cockx, Georges Creten, James Ensor, Florisjespers, Frans Mase- reel, Leon (Geo) Navez, Ramah en Prosper de Troyer. Enkelen van hen zijn eveneens bij de tweede Dom- burgse expositie van 1921 terug te vinden, de tentoon stelling die een brug leek te willen slaan tussen oud en nieuw. Het bleef allemaal een zoeken naar de juiste richting. Bij de eerste tentoonstelling lijkt het accent vooral te liggen op een geestelijke benadering, bij de tweede op een decoratieve. De lijst van achterhaalde werken geeft een boeiend beeld van deze overgangstijd, ook wat de Nederlandse deelnemers betreft.2 Bij de eerste tentoonstelling vindt men onder meer Eekmans Paard en De Kreupelen naast Collette's Madonna; bij de tweede Ten Kloosters Krijger naast Van der Stoks Circe enjan Heyse's Pinksterkermis. Slotaccooid De zomer van 1921 was schitterend, tot ver in septem ber bleef het prachtig weer en trokken de stranden en schaduwrijke bossen vakantiegangers. Hoevelen van hen zullen in de maanden juli en augustus het withouten gebouwtje zijn binnengegaan? De inzenders voor beide tentoonstellingen waren voor namelijk Nederlanders en Belgen. Het was niet het nationale karakter dat hen bond, liet Marie Tak ten aanzien van de eerste tentoonstelling weten, maar de gelijkheid van streven, 'het individueele, dat naar bewustwording heendrijft', voor ieder op zijn eigen wijze. Wat zou ik er graag hebben rondgeneusd! Op de eerste tentoonstelling heeft onder meer Jean Cockx's indrukwekkende houtsnede Le Train gehangen. Een afbeelding in Op de Hoogte geeft er een indruk van. Marie Tak noemde het werk vanwege 'de wijze, waarop het alles vernietigende der machinale kracht hier tot uitdrukking komt.' Masereels Businessman, die ook is afgebeeld, gaf ze de omschrijving 'hoewel technisch knap sterk inteliektueel [aandoend]' mee. De Busines sman was de belangrijkste uitzondering die Havelaar was bijgebleven. 'Achter hem, lager, ligt de wereld, die hij onderwerpt', schreef hij in de eerder genoemde bespreking. 'Dit is niet 't portret van een zakenman, dit is het symbool van den zakenman, het symbool van on zen tijd.' Van den Berghe's houtskoolschetsen van 'dier lijk naakte vrouwen' zag deze criticus als 'werk, dat een zinnelijke haat uitdrukt tegen het zinnelijke leven'. Marie Tak volstond met 'teekeningen die getuigen van het decadente, dat in onzen tijd de groote belem mering vormt op den weg naar hooger bewustzijn.' Het werk van Jean Cantré prees zij om de harmonieuze compositie en de rust die ervan uitging, ook waar het - zoals in de houtsnede De Weg - de weergave van 'een streven, een strijden' was. De beschrijvingen zijn bijna even fascinerend als de afbeeldingen zelf. Hier spreekt de Zeitgeist, het besef van de macht van de techniek en de opkomende zaken wereld, het verlangen naar de (verloren) eenvoud van het zuivere gevoel. Jacoba van Heemskerck was met acht houtsneden op de eerste tentoonstelling vertegen woordigd waaronder - naast geometrische - krachtige, aan de Manteling-bossen bij Domburg ontleende boommotieven. De recensent van de Middelburgsche Courant dacht anders dan Marie Tak over het getoonde streven naar 'de synthese der idee, die boven de mate rie uitgaat': Geven zij zulke bizarre vormen om een symbolistische gedachte, of een speciale eigenschap sterker naar voren te brengen? We hebben er naar ge- Jean Cockx, Le Trainhoutsnede, z.j. Uit: Op de Hoogte, jrg. XVIII [1921], pp. 254-255. zocht, en als we een gedachte vonden, dan konden we het mooie van de uitdrukkingsvorm niet waardeeren.' Bij de tweede tentoonstelling, die hij omschreef als 'minder van het uiterste', voelde dezelfde recensent zich beter thuis. Plasschaert kwam hier overigens niet alleen met negatieve kritiek. Lovende woorden had hij onder meer voor James Ensors vroege etsen Vengeance du Hop Frog, naar een verhaal van Edgar A. Poe, en Christ apaisant Forage, voor Albert Servaes' litho Le Christ(een van de veertien beruchte, in houtskool uitgevoerde taferelen van De Kruisweg van Luithagenen voor Roland Zeeuws Tijdschrift 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1998 | | pagina 21