Nico van den Boezem anno
1967.
Foto: Wim Riemens.
gekregen, die feitelijk in geen verhouding staat met de
duur van zijn lidmaatschap. Na twee jaar bedankte Van
den Boezem al voor de eer en ging zijn eigen weg. Toch
bleef hij invloed houden op de kunstkring, ook al nam
hij er zelf niet meer aan deel. 'Mensen denken ook nog
steeds dat ik er veel langer in heb gezeten en zelfs
dingen gedaan heb, die ik helemaal niet heb gedaan. Ik
werd al altijd op aangesproken, terwijl ik er niets meer
mee te maken had. Dat is raar, maar het zegt wel iets.'
Er gebeurde iets
Het eerste jaar van zijn lidmaatschap van de Zeeuwse
club van kunstenaars verliep ronduit stormachtig. In
1965 werd de jaarlijkse kersttentoonstelling -voor het
eerst- gehouden in tot expositieruimte omgetoverde
Vleeshal van Middelburg (met witgekalkte muren en
tussenschotten). Van den Boezem werd gevraagd de
zaak in te richten en uitnodigingen te ontwerpen, 'le
dereen dacht blijkbaar: die komt van verre, dus dat zal
wel anders en béter wezen', zegt hij nu met een gevoel
voor relativering. Hoe dan ook, er was daadwerkelijk
sprake van een nieuwe wind op de tentoonstelling van
1965. Nico van den Boezem schrijft dat vooral toe aan
een algemeen gevoel dat er nu eindelijk eens iets anders
ging gebeuren. Een gevoel dat niet door hem werd ver
oorzaakt, maar waar hij wél de katalysator van was. 'Een
aantal mensen reageerde erop en ging actief meedoen
en daardoor gebeurde er inderdaad iets', constateert hij
nu. De werken op die tentoonstelling (meer dan 200,
waaronder werk van hemzelf) waren overigens door
anderen gekozen. Van den Boezem had er part noch
deel aan. Twee jaar later zou de selectie van werken
voor de jaarlijkse expositie meteen al weer het einde
van zijn lidmaatschap van de kring betekenen. Een
aantal beelden van Van den Boezem werden door de
groep niet geaccepteerd (het was té vooruitstrevend),
waarop hij alle werken weghaalde en uit de ZKK stapte.
Anno 1998 doet hij niet dramatisch over die gebeurte
nis. 'Het was een breukpunt in die zin dat ik er niet
meer aan meedeed, maar mijn invloed liep nog wel
door in allerlei dingen. Het was inderdaad kort maar
hevig.'
Suffe amateurclub
Van den Boezem herinnert zich de kunstkring van de
jaren zestig vooral als een amateurclub, niet zozeer qua
werk, dat sloot wel aan bij wat er toen gemaakt werd,
maar vooral wat de sfeer betreft. 'Er heerste een gewel
dige matheid en sufheid, men schilderde en beeld
houwde zonder enige output. Het was meer een therapie
voor zichzelf en een poging om de umwelt te behagen,
dan dat men er echt iets mee voorhad.' Niet bepaald
een stimulerende omgeving voor een jonge kunstenaar
als Van den Boezem, die in die tijd pleitte voor een kleine
grote revolutie en een opwaardering van het prestige van
de kunstenaar. 'Omdat ik mijn brood moest verdienen en
omdat ik hier natuurlijk nog volkomen vreemd was ging
ik me van meet af aan meer oriënteren op de buitenwe
reld, dan op de binnenwereld van die kunstenaars want
daar kwam ik toch niet verder mee. Dat was een vrij
bedaard stelletje, dat zich wel redde.' De culturele infra
structuur was niet te vergelijken met de tegenwoordige,
benadrukt hij. Er was geen BKR, geen galeries en géén
culturele ambtenaren. 'Eigenlijk was er niets voor jonge
kunstenaars, dus je moest zelf iets op poten zetten.' Dat
was dan ook de reden dat hij meteen 'fors uitpakte'.
Overigens niet alleen met een grote mond, ook in
daden. Als eerste kunstenaar in Zeeland maakte hij in
de bioscoop reclame voor zijn werk met dia's. Dat
baarde opzien en, zegt hij nu, maakte mensen kennelijk
ook aan het schrikken. 'Ze waren verbouwereerd, terwijl
het toch doodnormale media zijn die je als kunstenaar
kunt gebruiken.'
Zeeuws Tijdschrift 29