historische vaderlandslievende galerij van De Vos omdat
in Aardenburg werkelijke heldenmoed vertoond is. Vreemd
is overigens wel dat het hoedenverhaal - de vrouwen zou
den met hoeden op de wallen gelopen hebben om de
bezettingsmacht groter te doen lijken - door De Vos en
Van Lennep in de door hen samengestelde rood-lederen
band met begeleidend commentaar niet vermeld wordt.
Dezelfde heldhaftigheid, die wel naar voren komt in het
begeleidende commentaar bij Wijnvelds schilderij, treffen
we ook aan in de inleiding van het in 1872 verschenen boek
je De berenning van Aardenburg in i6ji van Vorsterman van
Oijen. Hij schrijft: 'Nederland stond op de rand van zijnen
ondergang. Maar te midden van al die bewijzen van moede
loosheid en verraad, kwam er uit Zeeuwsch-Vlaanderen
een bericht, dat velen weder nieuwen moed inboezemde.
Aardenburg, die kleine veste, met gedeeltelijk vervallen
vestingwerken, nauwelijks van eenige krijgslieden voorzien,
sloeg tot tweemalen den aanval af van eenen overmachtigen
vijand en deed met zwaar verlies haar zijne garnizoenen
terugkeeren. Zonder den mannenmoed van Aardenburgs
burgers hadde de vijand zich misschien ook meester ge
maakt van Sluis, van het geheele land van Cadsand en daar
eenmaal vasten voet hebbende, zich, gesteund door de Brit-
sche vloot, wellicht langzamerhand genesteld op de Zeeuw-
sche eilanden'. Hij vervolgt verder met: 'Lang vóór dat ik
met Aardenburg's veste nader bekend werd, boeide mij het
verhaal van zijne wakkere verdediging - zal iemand het in
mij wraken, dat ik, sedert ik in Aardenburg geplaatst ben,
menig overgeschoten ogenblikje van mijne drukke bezig
heden besteed heb tot het verzamelen van bouwstoffen, om
die gewichtige gebeurtenis, het eenige heldenfeit te midden
van zoveel lafhartigheid, in een helder daglicht te stellen?'.
Over de gebeurtenissen die in 1672 te Aardenburg
plaatsvonden, bestaan verschillende meningen. Volgens de
'legende' is de essentie van de berenning van Aardenburg
de rol die de vrouwen hierin hebben gespeeld. Onder de
bezielende leiding van Beeckman zouden de vrouwen met
hoeden op, bovenop de wallen hebben gelopen om de mus
ketten van de mannen te laden. Bij gebrek aan de juiste
maat kogels gingen vrouwen op de stoep lood zitten kap
pen dat met hoeden vol door 'enkele' jongens de vesting
wallen werd opgedragen. Vorsterman van Oyen heeft de
correspondentie van burgemeester Anthony Peurssens en
vaandrig Elias Beeckman bestudeerd en komt tot heel an
dere conclusies. Peurssens spreekt niet (met zoveel woor
den) over de bijzondere rol van de vrouwen tijdens de aan
vallen. Volgens hem mochten alle vrouwen die 'flauher-
tigh' waren de stad na de eerste aanval verlaten. Ook de
brieven van Beeckman vermelden niets bijzonders over
de rol van de vrouwen. Vorsterman van Oyen zelf gelooft
absoluut niets van de rol die de vrouwen gespeeld zouden
hebben: de bronnen vermelden dat de beschikbare maat
kogels niet op was. De (op de stoep fijn-gekapte) kogels
werden volgens hem dus niet met hoeden vol aangedragen
(hoeden van dergelijke kwaliteit stof om het gewicht van
loden kogels te dragen zonder dat de rand afscheurt be
stonden volgens Vorsterman van Oyen ook niet). De
vrouwen hebben niet met hoeden op de wallen bevolkt
en de musketten geladen. Ze waren niet bedreven in het
laden van musketten en konden volgens Vorsterman van
Oyen niets anders doen dan in de weg lopen.
Misschien dat de voedingsbodem voor de hoedenlegen-
de gedeeltelijk gezocht moet worden in het ter gelegenheid
van de berenning van 1672 gecomponeerde 'Nieuw lied,
van 't geen in en voor de stad Aardenburg is voorgevallen
van den 17 april tot op den 26 en 27 juni 1672'. Het achttien
coupletten tellende lied staat op-getekend in een muziek
schrift dat in het bezit was van E.A. Vermere (gemeente
secretaris in de periode dat Vorsterman van Oyen in Aarden
burg werkzaam was). In het tiende couplet staat: 'Doch
eenige vrouwen, zeer kloekhartig, Deden ook mede haar best,
Van 't begin tot het lest.' Isaac Tirion doet in zijn Tegen
woordige Staat der vereenigde NederlandenBehelzende eene
beschryving van Staats Vlaanderen ook ijverig mee om de
hoedenlegende leven in te blazen: 'De Vrouwen hadden, by
deeze gelegenheid, ook haaren moed getoond. Zy begaven
zig, met Hoeden op 't hoofd, op de Wallen, om van den
Vyand voor Mannen aangezien te worden. Zy vulden de
Bandeliers met Buskruid, en toen 'er Kogels begonden te
ontbreelcen, bragten ze den Mannen, Spykers, en Lood-
gewicht uit haare Winkels aan. Eene der aanzienlyksten,
zat met eenen hoop Jongens in haaren Stoep, kappende
de Kogels, die te groot waren, midden door, en dezelven, by
hoeden vol, naar den Wal zendende. Kortom, deeze dappe
re tegenstand was oorzaak, dat de Stad behouden werdt,
die sedert aan de zyde der Staaten gebleeven is'.
Over de ongelijke verhouding te Aardenburg tussen
het aantal belegeraars en belegerden het volgende. Bij de
belegering van Hulst in 1645 door Frederik Hendrik was
er een leger van 30.000 man nodig terwijl de bezetting
van de stad over niet meer dan 1300 (goed geoefende
weliswaar) manschappen beschikte. In Aardenburg was de
verhouding 5000 aanvallers tegenover 210 verdedigers
(70 soldaten aangevuld met burgerwacht). In vergelijking
met Hulst is de verhouding niet zo abnormaal als door
ieder wordt voorgesteld. Wijnvelds olieverfschets heeft
18 Zeeuws Tijdschrift 2/99