MIJN OVERGROOTVADER
IN EEN HAREMBROEK
André van der Veeke
Een half vergane foto laat een kleine gedrongen man
zien met een opvallend doordringende blik. Pas na jaren
wordt me duidelijk dat mijn overgrootvader op Sitting Bull,
het legendarische opperhoofd, lijkt. Heb ik dan toch, zoals
ik als kind al vermoedde, indiaans bloed?
Voor mij en mijn familie is Bart van der Veeke vooral
de zouaaf. In die hoedanigheid is hij aan de vergetelheid
ontkomen. Over zijn vrouw heeft niemand het meer. Zij
heeft haar genen doorgegeven en daar is het bij gebleven,
maar over hem wordt nog gesproken. In onze familie
vormt hij de uitzondering op de regel van de uiteindelijke
diepe dood die alle herinneringen uitwist. Toch heeft nie
mand van ons hem persoonlijk gekend. Zelfs mijn vader
betwijfelt of hij hem ooit in levende lijve gezien heeft.
Hij was vier toen hij stierf en de vage beelden die hij zich
herinnert, kan hij net zo goed gefantaseerd hebben.
De zouaaf is voor ons een icoon geworden, een
mythische figuur. Hij is de enige held in onze familie.
Mijn eerste gedicht schreef ik niet over een mooi, onbe
reikbaar meisje maar over deze boerse man. De tekst is
verloren gegaan, maar een van de regels herinner ik me
nog: Het stof van augustus werd brood. Wat ik er precies
mee bedoelde, hoef ik hier gelukkig niet uit te leggen.
Het was mijn eerste dichterlijke regel.
Het inschrijfformulier bij de pauselijke garde ver
meldt als zijn beroep 'landbouwer', maar dat moet het
gevolg van een misverstand zijn, toen hij zich in Brussel
als vrijwilliger in liet schrijven. Hij was zijn leven lang
boerenknecht en rietsnijder in de buurt van Lage Zwaluwe.
Waarschijnlijk gingen hem generaties van der Veekes
voor, want de naam Veeke is gelieerd aan het begrip riet.
Veeke betekent ook wel 'overjarige graspol', met als derde
fatale mogelijkheid 'stront'.
Op een februariavond in 1867 wachtte een priester
ronselaar jonge mannelijke vrijwilligers in een klooster
in Oudenbosch op. Of iedereen wel op de hoogte was
van het feit dat het grondgebied van de Heilige Vader,
Pius IX, bedreigd werd? De meesten wisten er van, maar
wat konden ze doen? Dat viel nog te bezien, besliste de
man in de zwarte soutane. Eerst moest er gegeten en
gedronken worden op kosten van de lcerlc. Toen alle kan
didaten verzadigd en aangeschoten waren kwamen er
documenten te voorschijn.
'Jullie kunnen Roomse strijders worden.'
Een paar maanden later vertrok hij naar Brussel waar
een strenge keuring volgde. Een kaal hoofd was al vol
doende om naar huis gestuurd te worden. De Neder
landse vrijwilligers die hij ontmoette, kwamen vooral uit
het katholieke zuiden van ons land. De manschappen
werden op de trein naar Parijs gezet en belandden uit
eindelijk in Marseille, vanwaar ze per schip naar Civita
Vecchia in 'Italië' reisden.
In Rome ontvingen ze beurtelings de pauselijke
zegen en een fantasie-uniform, dat in een operette niet
had misstaan. Na een onderricht in de meest elementaire
beginselen van de krijgskunst moest het nieuwe bataljon
het opnemen tegen de nationalisten van Garibaldi.
Garibaldi zag het voortbestaan van een pauselijke staat
als een hinderpaal bij de vorming van zijn ideaal: de
republiek Italië. Het gaat te ver om in dit verband het
politieke wespennest dat 'Italië' in die tijd was te be
schrijven en de elkaar in ijltempo opvolgende bond
genootschappen tussen paus Pius IX, koning Victor
Emmanuel, Garibaldi en buitenlandse belanghebbenden
zoals de Franse keizer. Laat ik me maar beperken tot het
wel en wee van het meest romantische legertje uit die tijd.
Het eerste succes voor de pauselijke gardisten deed
zich voor in de slag om de Monte Lebretti. Volgens de
overlevering vocht mijn overgrootvader zij aan zij met zijn
bevelhebber Pieter de Jong van Lutjesbroek. Zij aan zij,
dat kan in ons familiejargon betekenen dat er zich min
stens honderd man tussen hem en zijn aanvoerder heeft
bevonden. Het ging in ieder geval veelal om man tegen
man gevechten met de bajonet. Pieter de Jong overleefde
de strijd niet, mijn grootvader wel. Hij raakte zelfs niet
gewond, zodat ik me soms afvraag of hij zich niet af en
toe gedrukt heeft in het belang van zijn nageslacht.
25 Zeeuws Tijdschrift 2/99