Immers precies zo had ook ik altijd gedacht aan dat Walcheren, waarop behalve uw Biggekerke ook het Westkapelle van mijn jeugd ligt. En toen U enkele minu ten later gelezen had: Ongepubliceerd gedicht van Johanna Kruit uit 1982 De auteur van Uilenspiegel (1868) is Charles de Coster (1827-1879). De wereld van Jacob Maerlant (dertiende eeuw) werd uit de doeken gedaan door Frits van Oostrom in Maerlants wereld (Prometheus, Amsterdam 1996). 'Mijn verfdoos blijft dicht, de zon achter de duinen maakt een aquarel' en ikzelf daarbij plotseling de kleuren terugzag van al die honderden zonnen, die achter de duinen en dijk van Westlcappel zijn ondergegaan tussen mijn tiende en zestiende jaar, leek er maar één Daad meer nuttig, nodig en uitvoerbaar: U naar Walcheren te gaan schrijven vanuit dit Estaminet in Damme. Een betere plek daarvoor is niet denkbaar. Een brief, vestigt of bevestigt een band tussen twee mensen. Zo sterkt het mij, te bedenken, dat precies op de plek, van waar ik U moedig durf te schrijven, vijf eeuwen her de zo uitstekende ver bintenis van de eveneens moedige Karei de Stoute met een verre Vrouw begon nen is. Ten tweede is deze brief wel ernstig bedoeld maar moet die nu ook weer niet al te plechtig worden. Tegen al te veel ernst waakt achter mijn stoel de geest van Tijl Uilenspiegel, Damme's uitbundigste ingezetene.* Wat mij, ten derde, nog het meest verheugt, is de gedachte aan wie er zeven eeuwen geleden al op deze plek heeft zitten schrijven, als 'clerc'. Deze brief gaat naar een jonge dochter in de bloementuin van onze Letteren, en hij werd terecht 'de Vader der Dietsche Dichters' genoemd. Niet voor niets staat zijn standbeeld beheersend op het marktpleintje van Damme en wordt zijn graf hier geëerd. Zeven eeuwen, maar weinige meters scheiden mijn schrijftafeltje van de plaats, waar dat van Jacob Maerlant gestaan heeft; ik schrijf U op de plek, waar hij 'Der Naturen Bloeme' dichtte.* En waar hij, o dichteres van vandaag, met de pen te wapen riep tegen de groeiende decadentie van zijn tijd, die net zo verloe derd raakte als die van U en mij. 'Wapene, Martijn, hoe sal't gaan?' ja, hoe sal 't gaan met de aquarelkleuren van het Walcheren van uw of mijn jeugdjaren, dat tegenwoordig zo dicht is komen te liggen bij ook dat ook zo mooie Hiroshima, waarin zoveel haiku's geschreven werden voor de menselijke genialiteit er met één klap 78.000 mensen met lezen en schrijven deed ophouden? Maar laat me deze brief niet te lang maken. Ik zou U graag meer willen schrijven, maar een man steekt nu eenmaal - in tegenstelling met wat er in de heldhaftige schoolboekjes staat - niet graag zijn nek uit. Ik zou eerst wel eens willen weten, of U mij terug zult schrijven. Doet U dat, aan een man, die U vreemd is, of vindt U hem te opdringerig? Persoonlijk heb ik het gevoel, dat ik U na gisterenavond al tamelijk goed ken. En in ieder geval heb ik dan toch zo onge veer twee duizend malen naar uw Biggekerke gekeken, vanuit de Stoomtram Walcheren, toen ik van Westkappel op en neer naar de school in Middelburg reed (Tijdens Wereldoorlog I). Geeft mij dat enig recht op een antwoord? Ook zelfs als ik U eerlijkheidshalve opgebiecht heb, dat ik aan Uw dorp nooit veel aan gevon den heb? Wij, van Westkappel, vonden nu eenmaal op Walcheren aan weinig iets aan. Aan Zoutelande en Domburg, onze buren niet, aan Biggekerke niet, aan Middelburg helemaal niet. Maar aan ènze dijk, onze Duinen, ons Dorp, onze zee, daar was alles aan. U zult zich dat ondanks al Uw dichterlijke fantasie niet zo kunnen voorstellen, zelfs niet als U 's avonds het licht van ènze Vuurtoren ziet, maar volstrekte Uniekheid is het kenmerk van Westkapelle. Laat mij U in 30 Zeeuws Tijdschrift 2/99

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1999 | | pagina 32