Riksen: 'Ik heb hier onder meer houten maskers
staan, wassen beelden, en een paar kasten met beelden
erin. Ik heb hier de entourage aangepakt. Het is een
hoge akoestische ruimte. Mensen komen hier speciaal
om te zingen, of mondharp te spelen. Het is een
plechtige ruimte. Ik heb die oude sfeer proberen te
behouden, er toch een andere invulling aan gegeven.
Op de achtergrond hoor ik een mondharp. Dat klopt hè?
Riksen: 'Nee op de achtergrond hoor je een volgend
gedeelte van de expositie, Dat is de gang van Vincent van
Limbergen, en die zit naast mij. Je hoort het geluid van
zijn expositie. Dat klink door, en dat klinkt hier helemaal
niet misplaatst. Ik ben dan ook heel blij met die toevallige
samenloop van omstandigheden.'
De mensen die hier bij je binnenkomen zien een grote
tafel in de vorm van een kruis, in het midden ligt zand,
er hangt een net, en het gaat naar boven. Daar zijn
wortels van bomen. Wat stelt het voor?'
Riksen: 'Het zijn de wortels van de bomen uit de tuin
hier. De grote tribune van de schouwburg is door de ge
meente verkocht. Om die de zaal uit te krijgen, moest de
hele tuin gekapt worden, en de wortels daarvan heb ik
gebruikt voor deze compositie. Zoals we hier bijna alle
maal werken met materialen die doorgaans als afval
worden gedumpt.'
Waardoor laat jij je inspireren?
Riksen: 'Dat kunnen heel veel dingen zijn, dingen uit
de cultuur of natuur die verloren zijn gegaan, of dreigen
te gaan. Het prettige is, dat iedereen iets anders in mijn
beelden ziet. Want ik ben geen lid van een of andere
traditie of sekte. Ik werk helemaal uit mezelf, en zie dat
mensen daar heel verschillende ideeën uit halen.'
Ik zie voor me een pop of een vogel, een soort valkenkop
zou je zeggen. En dan hebben we hier een vitrine. Daar
zit een vogelskeletje in. Er is ook een laatje.
Riksen: 'Daar zit wat in. Ik zal het je laten zien.'
Rechts ligt een poppetje. Er is ook een dekseltje wat
beschilderd is met rood en goud, en ik zie... ik denk een
onderdeel van een schedel.
Riksen: 'Dat is een onderdeel van het menselijk
lichaam, een stukje heiligbeen, en dat is ongeveer 500
jaar oud schat ik.'
Dus jij combineert kunst ook met historie.
Riksen: 'Dat zou je kunnen zeggen, historie interes
seert me.'
Doe je nog iets met de opmerkingen die mensen maken.
Riksen: 'Natuurlijk doe ik er iets mee. Ik ben er vaak
verrast over wat de mensensen denken, sommigen zeggen:
dat is iets Tibetaans, anderen zien er weer iets in uit een
andere cultuur.'
Vincents trip
Aldus Gerard Riksen, die hier een expositie houdt. Echt
de moeite waard om te zien. Ik ga nu naar een blauwe
deur waar met geel en zwart is opgeschreven 'Vincents
trip'. Naast me staat Vincent van Limbergen uit Goes.
Vincent, wat voor kunst maak jij?
Van Limbergen: 'Van alles, meestal wel driedimensio
nale objecten, ook wel schilderijen, maar dan ook drie
dimensionaal, en toch allemaal tegen het bizarre aan.
Maar dat wil niet meteen zeggen dat het allemaal eng en
griezelig is.'
Nee, want deze deur ging open en toen flitste er van alles,
en toen dacht ik: ai, we gaan een spookhuis binnen.
Van Limbergen: 'Ja, dat is misschien de eerste indruk.
Maar als je dan verder door de gang loopt, dan verandert
de sfeer.'
Nou ga maar voor Vincent. Ik zal proberen te beschrijven
wat we zien. Het is nu heel donker. Er wordt met strobo-
light driftig geknipperd. De deur achter me gaat dicht.
Nou, de tour kan beginnen. Ik loop in ieder geval op oude
dakpannen, denk ik.
Van Limbergen: 'Ja dat zijn het zeker, dat zijn kapot
geslagen dakpakken. Het geeft een beetje desoriënterend
gevoel hè.'
Nou, niet alleen de steentjes geven een desoriënterend gevoel.
Van Limbergen: 'Ik heb dus helemaal rondom in
zwart-wit grillige patronen gemaakt. Ik ben een heel
chaotisch mens, en ilc probeer hier een beetje beeld te
geven van wat er in m'n fantasie rondgaat, hoe ik tot m'n
inspiratie, m'n kunstwerken kom. Dat gaat echt door
zo'n chaos heen, door zo'n trip zal ik maar zeggen. Kijk,
hier heb je het bleeding heart, een orgaan in de muur.
Daar komt lucht uit. Dat blaast in je gezicht, je hoort het
hart ook kloppen.'
40 Zeeuws Tijdschrift 2/99