de schelpjes waar we over liepen, kwamen daar niet van in beweging. Zelfs het verschil tussen ons praten en ons zwijgen was er zo klein bij geworden als het tussen saamhorige mensen altijd hoort te zijn. Er was toen al van alles gebeurd wat tegelijk niets bijzonders en heel bijzon der was. Ik had doodgewoon mijn vuurtoren weer hoger zien worden zoals vroe ger vanuit de naar huis terugvoerende stoomtram met vriendschap daarin. Ook had ik, als vroeger een keer of twee duizend gelopen langs de winkel van Rus, die toen Roelse heette maar nooit bij die bijnaam genoemd mocht worden, - en had er nu voor jou een grote handdoek met de toren er op ter herinnering gekocht. We hadden Chinees gegeten met een Hong Kongse Westkappelse, die in dit dorp net zo aan haar verre stad was gaan twijfelen als ik aan mijn zowat even ver Amsterdam. We hadden bij de ruim tachtigjarige Tine en Mine van Kee thee zitten drinken aan een tafeltje met precies zo'n zeiltje er op als ze al gehad hadden in de tijd toen ze nog Sickesz Marasquinrepen van vijf cent hadden ver kocht en ik het maken van een gedicht nog zo makkelijk vond. We hadden op het Grote Hoofd gestaan, kijkend naar België, Schelde en wolken precies zoals ik daar op mijn tiende verjaardag had staan kijken... en denkelijk precies zoals we er tegen mijn tachtigste opnieuw zullen staan, wanneer we er bij eb de fles met onze brieven en rijmen zullen staan nakijken als die verdwijnt op de stroom naar vergetelheid, die op zijn tijd alle boeken meeneemt. Toch is me een groot verschil met vroeger opgevallen. Dat was, toen we na dat strandwandelen in je Zoutelande waren aangekomen en je me daar veel uit jouw jeugd vertoond had. Dat dorp bleek nu toch minder afstotelijk te zijn dan in de tijd, toen wij uit Westkappel de jongens daar met stenen en keiharde suiker bieten gooiden en die rotjongens daarmee ook terug gingen smijten in plaats van ons de andere wang toe te keren, zoals dat toch bij zo'n streng christelijke bevol king gehoord had. Nu denk ik er op Hong Kongse afstand van Walcheren aan, hoe aan het eind van onze dag de schemer begon te vallen en hoe we, terwijl in de verte de vonken van mijn vuurtoren al begonnen te flitsen, op een duintje stonden uit te kijken over je zoete land van Zoutelande. Vlak voordat ik je weer terug naar je Henk zou rijden, vroeg ik je immers, wat je ook alweer geschreven had in De nacht, een watervogel over je bestaan als dichteres in je dorp. En je citeerde: Mijn dorp is spaarzaam met woorden de mensen zuinig met warmte ze rapen stug de zinnen op die ik soms nog laat vallen ze denken mij verkwister Ik denk nu aan die woorden terug en aan al onze andere niet zo verkwiste woor den tijdens het straatjeswandelen en dijkwandelen en strandwandelen. Ik hoor ze nog hoewel spel met woorden toch nogal lijkt op bellen blazen: je blaast voor zichtig, de zon speelt mee, de kleuren worden mooi en dan springt die bel uiteen en weg. Enfin, dat heet dan dichtkunst. Dit doet me, ter afsluiting, ineens aan een Zeeuw denken, over wie wij het nota bene de hele dag niet gehad hebben. Aan die hoofdonderwijzer in Sluis, die, toen hij 46 geworden was, stierf aan de waterpokken net toen zijn Boek verscheen. Grote Hoofd in Westkapelle. Foto Henk Barentsen, Biggekerke. Johanna Kruit, De nacht, een watervogel (Bergen op Zoom, Uitgeverij Wel, 1979). de nacht, «cn motor vogel joHnnnn kruit 27 Zeeuws Tijdschrift 4/99

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1999 | | pagina 29