bedoeld wordt en zo ontstaat soms een gedicht. Net als het gedicht dat ik je een tijdje terug stuurde: 'Woorden'. Ik weet nog goed hoe dat begon. Ik liep op een vroege zondagmorgen langs het strand en dacht eraan dat die drang om alleen buiten te zijn, er al zo jong inzat bij me. Ik moet gewoon. Als ik een dag niet weg kan, niet even naar buiten, niet even kan gaan fietsen of wandelen, word ik onrustig. Die morgen was dat ook zo: ik word wakker, kijk naar buiten en zie dat de zon schijnt (of dat het mis tig is, of dat het regent). Het geeft niet wat ik zie, maar ik wil dan heel graag even weg, het liefst alleen. Dan ga ik uit bed, kleed me aan en neem amper de tijd om te eten. En terwijl iedereen nog heerlijk ligt uit te slapen op zo'n dag, fiets ik als een gek naar de duinen en ben pas gerust als ik bij Valkenisse boven op het hoge duin sta, en de zee zie. Is dat niet vreemd? 'Het zwerven is me lang geleden opgelegd' Die woorden zaten toen ineens in mijn hoofd en bleven de hele dag klinken. Ik wist niet waar ze vandaan kwa men. Ze waren er ineens. Maar ik voelde dat ze van heel diep kwamen. Dat ze met mij te maken hadden, met mijn voelen, denken en schrijven daarover. En ook dat dit naar de zee toe willen gaan daar bij hoorde. En zo ontstond dat gedicht, heel langzaam. Zoals een foto die je ontwikkelt en waarvan het beeld langzaam duidelijk wordt. Later kon ik het gedicht zo opschrijven. Want de foto werd steeds duidelijker, de belichting was goed: water en wind hadden me de juiste tijd voorgezegd... Met deze twee zinnen zal het ook wel weer zo gaan. Ik moet maar geduld hebben. Toch is het niet altijd zo dat uit deze 'spontane' zinnen een gedicht ont staat. Ik weet nog goed dat ik vorig jaar een hele tijd met het volgende heb geworsteld: 'Er lopen witte mensen door de straten...' En ik weet nu nog niet wat daar de bedoeling van was. Langzamerhand zijn ze weer ergens in mijn achterhoofd terecht gekomen, denk ik er niet meer zo over na. Ik ga er maar van uit dat, wanneer iets belangrijk genoeg is om op te schrijven, ik daar zelf maar niet te veel aan moet gaan zitten modderen. Als het echt goed is komen de zinnen vanzelf wel terug. Als het niet goed is verdwijnen ze weer in de verte. Toch zijn er nog veel dingen ongezegd, veel woorden ongeschreven. Maar ik zal geduld moeten hebben. Het is soms heel verdrietig om tot het diepste van jezelf toe te treden. Angst weerhoudt me te vaak. Maar ik weet dat als ik het doe, dit alles met mijn poëzie te maken heeft. Maar uit zelfbehoud (misschien) pro beer ik vaak aan de oppervlakte te blijven. Ik heb tenslotte niet alleen met mezelf te maken. Er zijn mensen waar ik van hou en die bij me wonen, en die hebben recht op mijn warmte, liefde en aandacht. Die mensen zijn dan meteen ook de reden dat ik met deze brief moet stoppen: Marit en John komen net binnen. Er moet thee gezet en er moet gepraat worden. Mijn aandacht is ergens anders voor nodig, niet meer alleen bij deze brief, hoe prettig ik het ook vind om die te schrij ven. Ik wens je veel goeds in het nieuwe jaar, ook voor Mary. Vanuit Biggekerke, veel liefs (handtekening Johanna Kruit) 31 Zeeuws Tijdschrift 4/99

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1999 | | pagina 33