den van de onderliggende werkelijkheid heeft kunnen
vastleggen, vind ik razend knap. Wanneer zou hij haar
geschilderd hebben? Hoe kende hij haar? Zou ze meer
malen voor hem model hebben gezeten of zou hij, zoals
vaker voorkwam, mede naar een foto hebben gewerkt?
Zij moet wel haast de 'vrouw met de mauve jurk', een
omschrijving die ik in een recensie uit 1924 vond, zijn
geweest - ook al zou ik zelf de jurk niet direct mauve-
kleurig hebben genoemd. Voor alle zekerheid dan eerst
nog maar gekeken of Maurice en Marjorie Bowen elkaar
op een ander moment konden hebben ontmoet. In 1906,
in Parijs? Maurice was er in elk geval met vrouw en kind
en ja, ook Marjorie zat dat jaar in Parijs, in een (vergeefse)
poging aan haar ouderlijk huis te ontsnappen. Maar ze
was te jong, de vrouw van het portret kon ze niet zijn
geweest. En bovendien, Góths werk van dat moment was
er te exact, op het licht gericht voor, had niet de impres
sionistische en tegelijk expressieve toets van het portret.
Italië dan? Maurice volgde in 1910/1911 een opleiding
aan het Instituto di Belle Arte in Florence; Marjorie's
eerste huwelijk had plaats in 1912, pas daarna verbleef
ze regelmatig met haar man in Italië. Terug naar de
recensie uit 1924 dus. Die bevindt zich in het Góth-
archief in Veere, is ondertekend met F.L., te herleiden tot
de criticus Frits Lapidoth en De Nieuwe Courant, een Haags
dagblad. De recensie - een knipsel - is niet gedateerd,
maar draagt de titel 'Maurice en Sari Góth. Esher Surrey',
zodat zij op haar beurt te herleiden is tot de tweede helft
van maart 1924, omdat de tentoonstelling op 15 maart
1924 voor het publiek openging en maar twee weken
duurde. Lapidoth begint zijn bespreking met de woor
den: 'De tentoonstelling van werk door den heer Góth en
zijn dochter, Sari, in den kunsthandel Esher Suurey wordt
druk bezocht. Hetgeen mij niet verwondert. De belang
stelling is verdiend.' En even later: 'Góth is een veelzijdig
man. Als portretschilder toont hij zich het best in een
paar studies, o.a. een kop van een verweerden boer, en in
de "salonfahige" portretten van een dame, nog jong, don
ker uiterlijk, in mauve japon, tegen grijzen achtergrond.
Niet minder is het portret van haar blond zoontje, ook
geschilderd, maar eenigszins pastelachtig gedaan, fijn
van kleur en gracieus. Ook dit is van een goede factuur.'
Dat 'donker van uiterlijk' deed mij nog even aarzelen,
maar als je dat naast een heel blond zoontje legt, dan zou
het kunnen. Op zoek naar de lijst van tentoongestelde
werken dus. Die bevond zich ook in het Góth-archief.
De enige werken die in aanmerking kwamen waren
nr 31, Portret van Mevrouw de L. en nr 32, Kinderportret.
Mevrouw de L., zou dat Mevrouw L(ong) kunnen zijn?
Kon ik het spoor nog verder volgen? Er bleek een gasten
boek van de tentoonstelling te zijn en ja, op een van de
pagina's daarvan vond ik de handtekeningen van Gabrielle
Long, met de toevoeging 'Majorie Bowen', en Capt. Art.
Long. Marjorie Bowen had de tentoonstelling waarop
haar portret hing - zoals ik nu wel aannam - dus bezocht,
maar hoe had zij Góth leren kennen? Terug naar het
leven en werk van Bowen. En daar vond ik The Netherlands
display'd or the Delights of the Low Countries, in 1927 in
New York gepubliceerd en in 1929 gevolgd door Holland.
Being a general survey of the Netherlands commonly called
Holland. Die boeken moesten enige jaren van studie heb
ben geëist. Ik sloeg in beide het hoofdstuk Zeeland op en
zocht daarin naar Domburg, de plaats waar de Góths in
1923/24 nog woonden. De Góths werden niet genoemd,
maar de beschrijvingen van Domburg zijn vermakelijk.
Bloemencorso in
Domburg, rechts het
tentoonstellingsge
bouwtje (1911-1921).
Foto Zeeuws
Documentatiecentrum
Middelburg
In het eerstgenoemde boek stelt Marjorie Bowen: 'A little
further through the gracious wood is Domburg, a town
of small proportions, long since transmogrified into a
"seaside resort"; this is an odious name and recalls
atrocious memories, but Domburg is rather delightful,
prim, amusing, yet self-conscious, with the smallest
Town Hall in the world, and the finest sea-air and rolling
stretch of ocean, a small church and a toy of a band
stand, a kursaal, too, set rakishly on the dunes, to give
a wordly, even reckless, flavour to this resort of serious
and good-humoured, if stiff and snobbish, patrons.' En
twee jaar later: 'Farther on, and on the coast, is Domburg,
a small and sufficiently ugly seaside place, where the
tiny old town, or village as it now is, has been overlaid
by modern villas and hotels, and crowned by a hideous
and pretentious building absurdly called a casino.
Domburg has beautiful sands and fine views, and is very
popular with the Dutch. The hotels, however, are far
from up to date, and there appear to be no amusements
7 Zeeuws Tijdschrift 4/99