WlLFRIED UlTTERHOEVE
Ik heb vroeger het Zeeuws-Vlaamse landschap
genoten èn gehaat: het ruisen van de wind door de
populieren; de grijsheid van het landschap van sep
tember tot april; de striemende wind; de verstilde
kreken. De dagelijkse fietstocht naar het Jansenius
Lyceum in Hulst, tweemaal tien kilometer, bijna
helemaal over dijken, door dit majesteitelijke, maar
ook onverbiddelijke landschap.
Zeeland was voor ons (dat is: mijn zeven broers
en zusters en ik) geen levende realiteit. Wij waren
Zeeuws-Vlamingen, preciezer: katholieken in Oost-
Zeeuws-Vlaanderen. Wij behoorden niet tot Zeeland,
maar tot het bisdom Breda. De PZC kenden wij
niet; wij kregen alleen De Stem onder ogen. Voor de
grotere kledingaankopen reisden wij met moeder
naar P&C of C&A in Breda, met de bus-boot-bus-
trein via Kruiningen, of met de directe busverbin
ding Hulst-Antwerpen-Breda. Onze ooms en tantes
en neven en nichten woonden in het Land van
Hulst of in andere katholieke zones van Zeeuws-
Vlaanderen, zoals Westdorpe. Als je daarheen fiet
ste, moest je door andere, protestantse gebieden
en plaatsen, zoals Zaamslag en Axel bijvoorbeeld.
Je had er andere kerken, andere familienamen,
anders gedecoreerde boerderijen Van mijn onge
veer vijfendertig ooms en tantes woonden er zo'n
twintig in de streek, en dat hele netwerk van de
familieleden en hun naaste vrienden bestond uit
wel een paar honderd mensen, maar in de protes
tantse zones kende je helemaal niemand. De over
kant van de Schelde bestond voor ons al helemaal
niet. Belgisch Vlaanderen trouwens ook niet, dat
was toch al gauw een uur langer fietsen, het open
baar vervoer was gebrekkig en je had er eigenlijk
weinig te zoeken. Die beslotenheid van vroeger is
er nu niet meer. Mijn neven en nichten die nog
in de streek wonen, bewegen zich met hun auto's
door het hele gebied tussen Cadzand, Hulst,
Antwerpen en Brugge. Het landschap heeft nog
wel steeds dezelfde trekken en de dorpsgemeen
schappen zijn nog steeds betrekkelijk hecht.
Ik woon al bijna veertig jaar buiten Zeeland. In 1962
ben ik definitief vertrokken om te gaan studeren
aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen. Maar
ik was al eerder even uit Zeeland weg. De eerste
helft van mijn middelbare schooltijd bracht ik door
op het seminarie Ypelaar bij Breda, het kleinsemi
narie van het bisdom Breda. Ik heb met enkele broers
en zusters nog een vakantiehuisje in Graauw ('op
de Graauw', moet je eigenlijk zeggen), bij het Land
van Saeffinge. Ik kom daar een aantal malen per
jaar, om weg te dromen aan de Schelde, te fietsen
over de dijken en wat familie te bezoeken. Het valt me
moeilijk om in een gesprek met mensen in de streek
- en zeker met mensen uit de streek - spontaan en
naturel op het dialect over te schakelen: ik ervaar het
bij mezelf als enigszins gekunsteld. Maar ik kan het
spreken wel verstaan, en ik heb een scherp oor voor
de tongval, zodat ik Zeeuwen (en natuurlijk vooral
Zeeuws-Vlamingen) alom in het land snel 'herken'.
Na mijn vertrek, in 1962 dus, heb ik heel lang
afstand gehouden van Zeeuws-Vlaanderen. Mijn
ouders en veel van mijn ooms en tantes woonden
er, en ik moest er alleen al daarom nog wel eens
heen. Maar ik was intens bezig met allerlei zaken
- bewegingen aan de universiteit, bewegingen in het
boekenvak, boeken schrijven, boeken produceren -
die volstrekt gescheiden waren van al wat er in mijn
streek omging. Zo heeft Zeeuws-Vlaanderen gedu
rende enkele tientallen jaren heel ver van me afge
staan. Maar tot mijn verwondering kijk ik de laatste
jaren met steeds meer affectie terug op mijn jeugd
jaren en ben ik waarachtig ook een toenemende
gehechtheid aan de streek aan het ontwikkelen.
Wat krijgen we nu? Ben ik bij en na allerlei gedoe
in Nijmegen en de Randstad toch ook en vooral
Zeeuws-Vlaming?
15 Zeeuws Tijdschrift 5-6/99