Tineke van der Veeke
Na een flauwe, zogenaamd Oosterse hap in de sta
tionsrestauratie haast ik me naar de trein. Het is
ongeveer vier maanden geleden dat ik Zeeuws-
Vlaanderen heb bezocht. Het seizoen heeft inmid
dels andere kleuren gekregen en de temperatuur is
op haar retour. Door het talloze overstappen op uit
eenlopende vervoersmiddelen (waaronder een boot),
heb ik elke keer als ik naar Zeeland ga het idee dat
ik een wereldreis maak.
Inmiddels luister ik naar het geruststellende
gedender van mijn tweede trein, waar de wind ook
nog eens zijn eigen melodie doorheen fluit. Na vijf
minuten neemt de snelheid echter in een onheil
spellend tempo af en eindigt bij nul kilometer per
uur. Na meer dan een uur stil gestaan te hebben,
begin ik haast spijt van mijn reis te krijgen. Ik
vraag me af hoe ik het tijdens mijn eerste studie
jaar (nu al weer vijf jaar geleden) heb kunnen vol
houden om ieder weekend deze reis te maken.
Een nauwelijks verstaanbare stem roept een
mededeling om. Iedereen spitst zijn oren. Het be
richt wordt blikkerig herhaald. Deze keer vang ik
iets op over een stroomstoring. Treinverkeer naar
en vanaf Dordrecht is niet meer mogelijk en vanaf
daar zal verder vervoer plaatsvinden met bussen.
Stapvoets rijden we het station binnen. Honderden
gestrande reizigers hebben zich bij een bushalte
verzameld. Een groot deel blijkt in het bezit te zijn
van een mobiele telefoon en het is voor het eerst
dat ik er zelf ook een zou willen hebben.
Het is donker en koud en ik kijk om me heen
in de hoop een bekend gezicht te zien. Terwijl ik
met een onbekende praat over onze ervaringen met
de NS, zie ik opeens M., die ook zoekend om zich
heen kijkt. We vallen gierend in eikaars armen en
voelen ons allebei gelijk een stuk beter. M. en ik
hebben in Terneuzen op de middelbare school bij
elkaar in de Idas gezeten. Ze is eigenlijk één van de
weinige 'Zeeuwse' vrienden die ik nog af en toe
zie. Na een uur bijkletsen zijn er nog steeds geen
bussen. We beginnen ons af te vragen of we de
laatste boot nog wel zullen halen en wat we het
beste kunnen gaan doen: teruggaan of gokken en
doorgaan. Het wordt het laatste.
Dan komen er drie bussen aanrijden. Even
krijg ik het idee dat de NS een grap uithaalt of een
psychologische experiment uitvoert: hoe reageert
een massa op een situatie waarin slechts enkelen
kunnen overleven? De groep reageert voorspelbaar,
het grootste deel probeert zich zo snel mogelijk in
de bussen te wringen.
M. en ik hebben hier geen zin in en lopen in de
richting van een NS-busje voor verdere informatie.
Midden op de weg staat een personenauto, waarvan
de vrouw achter het stuur vraagt waar we naar toe
moeten. Ze blijkt oorspronkelijk ook uit Zeeuws-
Vlaanderen te komen en wil ons wel naar het vol
gende stationnetje brengen, waar verdere aanslui
ting mogelijk is. Wanneer we haar bedanken, zegt
ze enthousiast in plat Zeeuws 'Ja Zeeuwen onder
mekaar Zelf spreek ik geen dialect, maar voel
me op dat moment even een 'echte' Zeeuw.
Op het nippertje halen we uiteindelijk de laatste
boot en ook hier kunnen we dankzij een lift onze
reis voortzetten. Na zeven uur reizen is het dan
zover, we rijden langs de dijk Terneuzen binnen. In
dezelfde tijd had ik heen en weer naar Spanje kun
nen vliegen. Zeeland, Zeeuws-Vlaanderen, dat is
voor mij vooral dat stukje Nederland dat zo gruwe
lijk moeilijk te bereiken is.
2 Zeeuws Tijdschrift 5-6/99