Ingrid Covaert
Na het halen van mijn HBS-b examen, ben ik in
1970 uit Zeeland vertrokken om aan een vervolg
studie te beginnen. Dit vertrek ging heel geleide
lijk, omdat ik eerst een cursus deed in Tilburg en
toen ieder weekend naar huis ging. Toen ik in 1971
in Wageningen ging studeren werd dat natuurlijk
minder frequent. Tussen 1977 en 1981 gingen mijn
man en ik werken in India en in 1985 vertrokken
we voor vier jaar naar Senegal. In beide periodes
was Zeeland dan altijd de thuisbasis tijdens het
lange verlof. Nu we alweer tien jaar in Nederland
zijn, gaan we vooral in de schoolvakanties van de
kinderen terug voor familiebezoek. Hoe mooi de
bossen in de omgeving waar we nu wonen ook
zijn, niets kan tippen aan het strand. Ik heb des
tijds nog in de zee leren zwemmen, bij gebrek aan
een zwembad in Groede. Het mooie open land
schap met de dijken en populieren doen me altijd
denken aan mijn jeugd. Wat voor weer het ook was,
het was altijd genieten als je met een hele groep de
elf kilometer van en naar de middelbare school fiet
ste. Echt Zeeuws is voor mij vlas, omdat mijn vader
en opa dat teelden en verhandelden. En natuurlijk
veel lekkere dingen. Ilc heb veel mensen enthou
siast gekregen voor mosselen als ik het hun de eer
ste keer voorschotelde in 'Holland', net als bolus
sen en nieuwjaarswafeltjes. Ik heb een elektrisch
wafelijzer wat ook meeging naar Senegal. Daar bak
ten we ze vrijwel iedere week.
Af en toe kan ik me behoorlijk Zeeuws voelen,
ik was dan ook lid van het Zeeuws Gezelschap van
mijn studentenvereniging in Wageningen. Zo nu
en dan zijn er nog wel eens bijeenkomsten en de
verschillen met de mensen van Walcheren, Beveland
en de rest van Zeeland, vallen me dan altijd op. Als
Zeeuws-Vlaming heb ik met die gebieden nooit echt
een band gehad. Mijn ouders gingen sneller naar
Knokke en Brugge, dan naar Vlissingen of Middel
burg. Het Groese dialect spreek ik nog erg graag
en ik zal het altijd gebruiken als ik met Zeeuws-
Vlamingen praat. Ook mijn man (Rotterdammer)
en kinderen kunnen het goed verstaan. Hopelijk is
alles ervan goed gedocumenteerd (het liefst in
gesproken vorm), want het verdwijnt nu wel erg
snel. Mijn broer woont op de ouderlijke boerderij
en zijn kinderen praten bijvoorbeeld geen dialect
meer met hun vriendjes. Wij kregen op de middel
bare school nog de goede raad mee van de leraar
Nederlands om toch vooral te oefenen in het
Nederlands spreken tijdens de les, omdat het anders
ons problemen zou opleveren bij vervolgstudies.
Dat is inderdaad gebeurd bij sommigen van ons.
Wat ook verdwijnt is die echte beslotenheid van
Zeeuws-Vlaanderen. Dat is natuurlijk niet zo
vreemd, want de hele wereld wordt kleiner. Het toe
risme is gigantisch gegroeid en de hele infrastruc
tuur wordt daar op aangepast. Toch moet men goed
in de gaten houden waarin Zeeland zich onder
scheidt van andere streken en dat versterken. Ik
merk dat in Zeeuws-Vlaanderen, in de drang de
aansluiting met de nieuwe tijd niet te missen, er
soms wat weinig oog is voor het authentieke en
voor datgene wat de charme van de streek bepaalt.
Er wordt op het ogenblik gesproken over afbraak of
herbestemming van de onrendabele kerkjes in de
dorpskernen. Naar mijn idee moet hier erg zorgvul
dig mee worden omgesprongen en moet hierin
geïnvesteerd worden, in plaats van in nieuwe win
kelpromenades en grootse nieuwbouw. Dat geldt
ook voor een gebouw als het nu leeg komende
Koninklijk Wilhelmina Lyceum in Oostburg. Laat
men lering trekken uit de zogenaamde aanpassin
gen aan de tijd, zoals de modernisering van de pro
menade in Cadzand-bad en de kern van Breskens.
Misschien dat het haalbaar is ergens in Zeeland
een actief openluchtmuseum te creëren, waar op
een demonstratieboerderij ouderwetse landbouw
technieken en machines permanent worden inge
zet. Wat overigens wel onveranderd blijft is de aard
van de Zeeuws-Vlamingen: iets tussen Nederlands
en Vlaams in. Nuchter, een beetje afwachtend,
maar ook wel met Bourgondische trekjes.
60 Zeeuws Tijdschrift 5-6/99