Hans Laroes
Zeeland is een vaderland in de verte. Het is gerust
stellend om te weten dat het er is, een magische
plek waar land, water en lucht samenkomen. Een
plek waar je ooit naar toe kan, maar niet hoeft.
Terugkeer is dan ook niet aan de orde. Ik ben een
definitieve emigrant. In 1973 ging ik naar Utrecht
naar de School voor de Journalistiek, en na terug
keer in 1977 en een jaartje PZC in Vlissingen, ver
trok ik voorgoed. Zeeland is mooi, maar ik zag me
er niet tot m'n zestigste werken. Ik ben weggegaan
vanuit het idee dat werken in Zeeland aardig was,
maar werken daarbuiten meer mogelijkheden
inhield. Er was wel een gewenningsperiode: de
eerste vier jaar na mijn vertrek was ik Haags redac
teur voor de PZC, en dus mocht ik me met alles
blijven bemoeien wat 'Zeeuws' was: Waterstaat,
met name de Oosterschelde; kernenergie, vooral
na Harrisburg, etc.
Herinneringen zijn er nog genoeg: bolussen,
winkelmeisjes in Domburg die je in het Duits aan
spreken, de hoofdartikelen van Gommert de Kok,
sfinxen bouwen op het strand, in september in de
golven duiken (bij vloed en sterke wind, als het
water nog mild van temperatuur is), omgeploegde
akkers in november, autoriteiten die zich autoriteit
voelen en zich zo gedragen (ik overweeg een extra
'h' in mijn naam, of beter twee: Hans H.H. Laroes
wordt het dan - vooral luidop uitspreken), de boule
vard, veerboten, ijsschotsen in de zee in 1963, het
invaren van de laatste caisson in de Veersedam.
Ik ben niet zonder meer Zeeuw met alle andere
Zeeuwen. Dialect heb ik nooit beheerst - men
'hoort' niet dat ik uit Zeeland kom - en het spreken
van dialect vind ik niet meteen een kenmerk van
culturele lotsverbondenheid met een gebied. Mij
lijkt het een misverstand te denken dat dialect-spre
ken een meerwaarde inhoudt en dat Zeeuwse radio
tv aan betekenis winnen door 'Zeeuws' te klin
ken. Uw Zeeuws is het mijne niet, bovendien.
De ontwikkelingen in Zeeland volg ik niet fana
tiek. Via familie hoor ik wel verhalen en soms duikt
de PZC ergens op. Dan blader ilc die door en con
stateer dat de krant nooit vernieuwd is. Natuurlijk
koester ik de hoop (zoals denk ik veel Zeeuwen die
ergens anders wonen) dat het land niet meer veran
derd is sinds het moment dat ik wegging. Het is
verontrustend dat ik nu soms de weg niet meer
weet. B-wegen zijn verdwenen, er zijn bochten uit
gehaald en er liggen rondwegen en aparte fietspa
den. De Zeeuwse bestuurders hebben binnenkort
hun Westerscheldetunnel. Fijn zo, later zal die
overbodig blijken, maar dan zijn de boten al weg.
De kust wordt volgebouwd met recreatieparken;
een soort de duinen afschermende vrijwillig aange
legde Atlantik-wall van dure wansmaak. Dat is de
vooruitgang, maar zulke vooruitgang willen romantici-
op-afstand niet. Dat is onredelijk van ze en van mij,
maar omdat Zeeland zich er toch niks van aantrekt,
mag ik deze ongevaarlijke hoop op stilstand en op
onvergankelijkheid koesteren. Vind ikzelf.
63 Zeeuws Tijdschrift 5-6/99