Ontwerptekening voor Fort Bath. Grondplan ARA, Raad van State 1138: exh. 6-1-1786. Engeland en een koninkrijk waard. Brittanië was terecht bevreesd voor een landing. Teneinde die te voorkomen, bracht in juli 1809 een machtige Engelse vloot achten dertigduizend man met honderdvijftig stukken zwaar geschut op Walcheren aan land. Er was nauwelijks een verdediging en koning Lodewijk was afwezig. De Engelsen bemachtigden geheel Walcheren en Beveland. Gepaste maatregelen van de koning, de scheepsmacht op de Schelde onder Ver Huell en de van alle kanten toegesnel de militie en vrijwilligers onder opperbevel van Bernadotte maakten een belegering van Antwerpen echter onmoge lijk. De Engelse vloot trok zich toen terug. Dit bracht generaal Cort Heijligers op het idee het fort Bath op Zuid-Beveland vóór de Fransen te herwinnen. Als een tweede Mondragon waagde hij zich op 4 september met een troep jagers maar zonder gids in de geulen en diep ten van het Krekerak tussen Brabant en Beveland. Tevergeefs zoekt het krijgsvolk een doorwaadbare plaats. De vloed begint op te komen en een onweersbui verduis tert de hemel. Nu verspreidt de generaal zijn manschap pen om vaste grond te zoeken, en half wadend, half zwemmend bereiken zij de schorren der overzijde. Daar barst het onweer los, een plasregen onttrekt de oever aan hun oog en de vloed verandert de schorren in een barre zee. Nog eenmaal lopen zij gevaar in slijk en modder te verzinken of in de wassende Schelde ten onder te gaan. Nadat zij een andere richting zijn ingeslagen komen zij echter eerder dan gedacht op de dijk. Bath was reeds ont ruimd en geheel Beveland viel hun toe. Vóór het einde van het jaar werd ook Walcheren door de Engelsen verlaten'. Onder de tekst staat in cursief schrift: 'Mondragon was een commandant van Alva die door het Zijpe naar Duiveland trok'. Historische achtergrond Op 15 augustus 1585 werd Antwerpen door de Spanjaarden veroverd. De in 1579 en 1582 door de Staatsen aangeleg de forten Lillo en Liefkenshoek die als functie hadden de Spanjaarden van de Scheldeoevers te weren en de vaar route naar Antwerpen te garanderen, bleven echter aan Staatse zijde en werden gebruikt om de rivier af te slui ten. De afsluiting had tot gevolg dat aan de bloeiperiode van Antwerpen, tot dan de belangrijkste zeehaven van de Nederlanden, abrupt een einde kwam. Om economische, godsdienstige en andere redenen trokken kooplieden en geleerden er weg en vestigden zich voor het grootste deel in de steden van de Noordelijke Nederlanden. De bloei periode die dit gebied in de tweede helft van de zeven tiende eeuw op economisch, militair en cultureel gebied doormaakte, staat bekend als de 'Gouden Eeuw'. De belangrijkste oorzaken hiervan waren de instroom van intellect, ondernemingsgeest en kapitaal uit de Zuidelijke Nederlanden. Bij de in 1648 gesloten Vrede van Munster werd bepaald dat aan de Noordelijke Nederlanden het recht voorbehouden was de rivier de Schelde voor zeevaart (van en naar Antwerpen) gesloten te houden. Enkel binnen vaartschepen voor verkeer tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden mochten van de vaarroute gebruik maken. In Lillo werd een douanekantoor gevestigd voor het innen van invoerrechten van stroomafwaarts varende schepen. Bij het verdrag van Fontainebleau van 8 november 1785 werd bepaald dat de forten Lillo en Liefkenshoek aan de inmiddels onder Oostenrijks bestuur geplaatste Zuidelijke Nederlanden moesten worden afgestaan. De overdracht vond plaats op 12 en 13 februari 1786. De Schelde bleef echter voor zeevaart gesloten. ïo Zeeuws Tijdschrift 2000/1

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2000 | | pagina 12