eindigde, begon het boerenland. Het rook er naar pas gerooide aardappelen en uien. Waar het vlas in de sloot was gelegd hing een ondraaglijke stank. De tarwe werd gemaaid met een zelfbinder met twee Zeeuwse trekpaar den ervoor. Op de gemaaide akkers werden de schoven gezet om het graan verder te laten drogen. De aren die tussen de stoppels waren gevallen, mochten - zo luidde de ongeschreven wet - door een ieder worden geraapt. Ik hield niet van rapen, maar als er na vele handelingen een zakje meel terugkwam van de molenaar was ik maar wat trots op het resultaat. In die vakantie ontdekte ik iets nieuws. Als mijn grootvader zijn mouwen opstroopte werd op zijn linkeronderarm een tatoeage zichtbaar. Zijn initialen, kunstig veiweven met een anker waarop GH&L (geloof, hoop en liefde) stond. Mijn grootvader was op zijn veertiende als vissersjongen mee op garnalenvangst gegaan. Niemand kon zwemmen in die tijd. Als hij zou zijn verdronken en men zou hem hebben gevonden, dan zouden zijn initialen hebben ver teld dat Leendert van der Weele de verdronkene was, het anker zou hebben laten weten dat het een man van de zee betrof, en de afkorting GH&L zou hebben duidelijk gemaakt dat hij zijn hoop op God had gesteld. Mijn grootvader was als jonge man vissersknecht in Brouwershaven. Na verloop van een aantal jaren ging het zo slecht in de visserij dat, ook al ventte hij iedere week een grote mand garnalen uit tot in Brijdorp en Zonnemaire, hij de kost niet meer kon verdienen. Op zijn eenentwin tigste werd hij bij de visserijpolitie als knecht aangeno men. Hij werd keer op keer overgeplaatst en klom gestaag hoger op de beroepsladder. In Yerseke, als schipper 3e klas se, leerde hij alles over het oesterbedrijf. Hij had de kweek in oesterputten van dichtbij gezien en had de Yerseke oes- terbank die grensde aan het verdronken land van Zuid- Beveland in kaart gebracht. In Veere, schipper 2e klasse, werd de kreeftenvisserij bedreven door Texelaars. Het vis sen op kreeften was nieuw in Zeeland en er moesten regels komen om de kreeftenstand op peil te houden. Mijn grootvader vond het een uitdaging om daaraan te mogen meewerken. In Terneuzen, als opziener 3e klasse, leerde hij wat er al zo aan de mosselkwekerij te pas kwam. De mosselpercelen in de Westerschelde werden eens in de vier jaar onder een gelijk aantal Nederlanders en Belgen verloot. Allen die een geschikt vissersvaartuig konden tonen, mochten deelnemen aan de loting. Opzieners droegen zorg voor het loten en inschrijven in de verschillende visserij- plaatsen op dezelfde dag en op hetzelfde uur. Leendert van der Weele 65 jaar (1947). Op zijn eenenveertigste werd hij aangesteld als opzie ner ie klasse met als standplaats Bruinisse. Er vonden daar diefstallen plaats, hetgeen echter moeilijk kon wor den bewezen. De Bruse mosselschippers kregen ontzag voor hem omdat hij met taaie volharding zijn doel wist te bereiken. Tot twee keer toe bracht hij mosseldieven op en bleef bovendien ongevoelig voor scheldpartijen en be dreigingen. Hij sloot zijn glansrijke carrière uiteindelijk af in 1948 met een door hem geleide herverkaveling van de mosselpercelen in de Grevelingen, die noodzakelijk was geworden door de motorisering van de vissersvloot. Een deel van de levensvisie van mijn grootvader werd door mijn moeder doorgegeven. Als kinderen van één gezin moest je elkaar helpen, net als Opa die van zijn eerste bij de visserijpolitie verdiende geld een dure dok tersbehandeling betaalde voor zijn zus Hubrina, die aan tuberculose leed. Dapper moest ik zijn. Als de omstan digheden moeilijk waren of als anderen bang waren, was er voor mij geen reden om achteruit te deinzen. Opa had als knecht op een schip ooit in een vliegende storm en met gevaar voor eigen leven mensen gered van een aan de grond gelopen schip. Rechtvaardigheid diende hoog in het vaandel te staan. Opa had toen hij in de derde klas zat jongens van een hogere klas een pak slaag gegeven op het schoolplein, omdat zij een meisje aan de haren trokken. Als je in je recht staat, of als een ander oneerlijk is, mag je zonodig vechten, zo luidde zijn regel. En als je vecht, geef dan een klap die een daalder waard is. De verhalen over Leendert van der Weele gaven mij nieuwe impulsen, zij boezemden mij zelfvertrouwen in. Mijn grootvader had al vroeg moeten leren omgaan met leed en verdriet. Op zijn dertiende maakte hij aan de keukentafel de doodstrijd mee van een jonger broertje, dat geen lucht meer in zijn longen kon krijgen. Toen hij als vissersknecht een keer thuis kwam was zijn zus van de trap gevallen, een paar uur later overleed zij in zijn armen. Toen hij pas getrouwd was en in Yerseke woonde, 20 Zeeuws Tijdschrift 2000/1

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2000 | | pagina 22