gelen nam om het verval van onze school tegen te gaan. Ze was bereid hier en daar een pleister op de wonde te plakken: extra formatie, de verlengde schooldag, project onderwijs, contacten met het buurthuiswerk. Maar de oplossing die voor de hand lag, zag ze met graagte over het hoofd. Er werd niet met de grote witte openbare school in dezelfde buurt over een gezamenlijke aanpak van de problemen gesproken Niemand wees de 'gevluch te' ouders op hun verantwoordelijkheden. De betrokken directie en wethouders waren veel te bang dat dit zou lei den tot een nieuwe vlucht, dit keer naar het bijzonder onderwijs. Het was zelfs zo dat de grote witte school in onze buurt zich met behulp van onze problemen profi leerde. Vol trots benadrukte de directie tegenover ouders of pers de hoge doorstroom naar het vwo. Wat konden wij daar tegenoverstellen? Onze kinderen gingen, op enkele uitzonderingen na, naar het vbo of naar de mavo. Onze school werd steeds kleiner en dat krimpen deed pijn. Bijna ieder jaar moesten we van een leerkracht afscheid nemen. Ondanks alle problemen bleef de stem ming echter wonderbaarlijk goed. We voelden ons met elkaar verbonden door de dreiging van buitenaf, waar we geen vat op hadden. We waren bovendien op elkaar aan gewezen, omdat we overspoeld werden met problemen. Ik kijk en luister altijd met argwaan naar onderwij zers op de beeldbuis. Wat een idealisme, wat een geduld, wat een vriendelijkheid en vooral... wat een arbeidsvreug de. Het komt vaak over als een door de media gedicteer de houding, mede veroorzaakt wordt door laakbare braaf heid en onvoldoende inzicht in eigen problematiek. Onderwijs geven is een vak. Plezier in het werk is mooi meegenomen, maar het gaat in de eerste plaats om een professionele houding. Ooit las ik in een landelijke krant de uitroep van een Amsterdamse onderwijzeres die niet meedeed aan een vakbondsstaking: 'Ik word uitbetaald in arbeidsvreugde.' Ik hoopte en bad op dat ogenblik dat een twaalfjarige tasjesrover zich over haar zou ontfer men, als het kon een beetje hardhandig. Nu de andere kant van de zaak en op het gevaar af dat ik me toch in de richting van geciteerde onderwijzeres manoeuvreer. Op onze school hadden wij natuurlijk op de eerste plaats met de werkelijkheid te maken. Ik bedoel hiermee, dat we ondanks het feit dat we een zwarte school 'ideologisch' afwezen, niet om het feit heen kon den dat we er dagelijks werkten. Op menselijk vlak en ook beroepsmatig accepteerden wij deze werkelijkheid. Dat viel op te maken uit de grote inzet van iedere leerkracht. Ik vermoed dat die zelfs gro ter was dan in de tijd ervoor, toen we nog 'groot en wit' waren. Die inzet was er natuurlijk ook, omdat er zoveel meer van ons gevraagd werd. Veel kinderen hadden naast leerproblemen ook sociale of psychische moeilijk heden. Opvallend veel vaders waren gedetineerd. Als het gewelddadige types betrof zag je een gezin opleven. In andere families was het gezag na papa's detentie verdwe nen en stelden de kinderen de huisregels vast. Er waren kinderen bij met trauma's uit verre oorlogen. En er waren kinderen bij wie het thuis oorlog was. Een enkele keer kwam er een kleuter met een handvol drugs op school. 'Gevonden in kast, juf.' Niet ieder kind konden we helpen. Sommige kinde ren waren onhandelbaar, zodat een onorthodoxe aanpak geboden was. Maar hoe zou je er zelf aan toe zijn, als je vader een crimineel was en je moeder zwaar gestoord. Natuurlijk raakte ons onderwijsteam ver verwijderd van wat in de samenleving voor normaal doorgaat. Maar die speciale positie vormde ook de kern van onze trots: wij stonden in de frontlinie. Wij knapten de zwaarste onderwijsklus op. En we lachten een onderwijsinspecteur in zijn gezicht uit, als hij kwam praten over het stelon- derwijs. Dat was voor ons hetzelfde als met een drenke ling praten over snit en kwaliteit van zijn zwembroek. Het laatste jaar was het zwaarst. De strijd voor behoud van de school hadden we verloren. Verschillende leer krachten vertrokken tijdens het schooljaar. Het verval was overal. Geen vechtlust meer, geen plannen. Tijdelijke leerkrachten moesten invallen. Ze hebben het wel gewe ten. De harde kern was gewend aan stevige confrontaties, de nieuwkomers wisten niet wat hen overkwam. Ik voel de geen leedvermaak als ik hun problemen zag, maar het kwam er dichtbij in de buurt. 'Een school is ook iemand, dat merkje pas als ze er niet meer is', schreven we op de uitnodiging voor ons galge maal op de laatste schooldag. We aten, we dronken, we lachten heel wat af, want ondanks alles konden we het niet geloven. En nu? Ik ben in de rouw, ik mis de kinderen en mijn collega's. Ik mis de rotzakken, de schatten, de grote bekken, de stillen, de amorfjes en de vechtersbazen. Ben ik dan toch een echte schoolmeester? Misschien moet ook ik binnenkort als onderwijsziel op de buis, zodat ik de kijkers kan laten delen in zoiets onwaarschijnlijks als postschoolse arbeidsvreugde. 24 Zeeuws Tijdschrift 2000/1

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2000 | | pagina 26