Eigenlijk vind ik het feit dat Terneuzen geen trein
verbinding met Gent heeft helemaal niet om te lachen.
Zeeuwsch-Vlamingen hopen nog steeds op wat
Haarlem en Amsterdam in 1838 kregen: een ijzeren
weg. Als je bij ons met de trein mee wilt, moet je op
de chemie-expres springen die over een enkel lijntje
naar Dow Chemical opstoomt.
'Waarom heb je eigenlijk nooit je rijbewijs
gehaald?' vraagt mijn vriendin.
Ze weet het antwoord heel goed en ik negeer haar
vraag. We naderen onze woonplaats.
'Nu oppassen, we komen bij de spoorwegover
gang,' merk ik op.
'Het lijkt wel of het seinlicht brandt. Zie jij het?'
'Lijkt er veel op.'
Mijn vriendin mindert vaart en we stoppen voor
het waarschuwingslicht. De auto staat half in de berm.
'Even het oor op de rails leggen,' zeg ik en stap uit.
Ik loop naar de enkele spoorbaan en kijk opzichtig
naar beide richtingen. Ons zullen ze niet verrassen.
'Het was de zon, die scheen recht op het glas,' zeg
ik als ik weer in de auto kruip. 'Wel eng, zo'n spoor
wegovergang.'
Dan rijden we verder over de gevaarlijkste wegen
van Nederland.
De volgende dag moet ik met de trein naar Utrecht.
Ik kan mijn bankpasje niet vinden en steek een aantal
bankbiljetten bij me. Die moet ik onderweg nog wel
ruilen voor vijf gulden munten. Want de automaat slikt
geen biljetten en aan het loket in Kruiningen tref je
alleen nog de geest aan van de laatste lokettist. Op de
boot lukt het niet. Ook de buschauffeur kan me niet
helpen. In het café tegenover het station in Kruiningen
zegt de eigenaar: 'Daar kan ik niet aan beginnen, anders
sta ik de hele dag geld te wisselen.'
Er is geen oplossing dus besluit ik om zonder
plaatsbewijs in te stappen en zo gauw mogelijk een
conducteur op te zoeken. Als Vlissingen-Roosendaal
stopt, benijd ik mijn medepassagiers die rustig kun
nen gaan zitten. Ik moet waarschijnlijk een heel trein
stel doorkruisen. Dat blijkt inderdaad zo te zijn, zelfs
tot aan de laatste, fatale deur. Terug dus, maar op een
gegeven ogenblik sta ik opnieuw voor een gesloten
deur.
Ik heb gedaan wat ik kan en ga zitten. Als we bij
de volgende luchtspiegeling stoppen zal ik in het voor
ste treinstel overstappen.
Als het zover is vlieg ik naar buiten, als enige.
Nieuwe passagiers stappen in. De trein is behoorlijk
lang en helemaal vooraan zie ik de conducteur. Na
een paar tellen staan alleen wij nog op het perron.
Maar dan fluit hij en wipt met een razendsnel zij
waarts sprongetje de trein in. Plotseling sta ik daar
alleen en dat is niet de bedoeling. Ik spurt op mijn
beurt naar een open portier en spring nog net op tijd
naar binnen. Buiten adem laat ik me op een bank val
len, niet langer geïnteresseerd in een nette, burgerlij
ke afloop. Zo denkt de conducteur er waarschijnlijk
ook over, want pas in Roosendaal zie ik hem weer bij
het uitstappen, als ik op weg ga naar een bemand
loket om een kaartje te kopen.
Een maand later. Ik breng mijn dochter naar het sta
tion in Bergen op Zoom. We weten niet wanneer haar
trein gaat, maar er komt er toevallig eentje binnen rij
den en die zal het heus wel zijn. Mijn dochter rent
naar de automaat, want haar OV-jaarkaart is alleen
door de week geldig en vandaag is het zondag. Zelf
loop ik alvast het perron op, waar de trein intussen
stil staat. Jawel, het is hem. Ik maak indrukwekkende
armgebaren naar mijn dochter en zie dat de machi
nist op de treeplank van zijn locomotief (wat klinkt
dat woord gedateerd, zonder stoom slaat het eigenlijk
nergens op) staat. De tijd begint te dringen want de
man inspecteert zijn trein en zoekt contact met de
perronchef, in ieder geval met de tweede man van de
trein. Dan krijgt hij mij in de gaten. Hij roept iets en
ik schreeuw terug, maar mijn dochter staat nog steeds
bij de automaat. Wat te doen? Ik ren naar de trein, of
liever gezegd ik doe alsof ik ren. Het is een soort sur
place dat ik beoefen, in de hoop dat mijn dochter
opschiet.
Heel lang duurt mijn act niet. De machinist maakt
een bescheiden wegwerpgebaar naar de gek die wei
gert dichterbij te komen en verdwijnt naar binnen.
Dan klinkt het fluitsignaal en enkele seconden later
lcornt de trein in beweging. Tegelijkertijd dringt het
tot me door hoe ik me heb aangesteld. En dan komen
de tranen, tranen van het lachen. Mijn dochter moet
een half uurtje wachten.
'Wat deed je nou?' vraagt ze verbaasd met het
plaatsbewijs nog in haar hand.
'Treinoefeningen,' antwoord ik. 'Ik oefen alvast
voor de tijd, dat er bij ons in de Goelag Archipel ook
een spoorwegverbinding komt.'
12 Zeeuws Tijdschrift 2/2000