(ongedateerd)- 6 februari 1983
Lieve Johanna,
De mysterieuze fles, die soms groen, soms amber, soms haast zwart in je
kamer staat, nadat je hem uit lroge golven gehaald hebtwat een poëtisch
beeld! Ik zou hem daar graag zien staan wachten op zijn bestemming. Die is
duidelijk. De Schelde heeft nu blijkbaar gesproken. Als onze briefpapieren
volgeschreven zijn, zullen ze in diè fles naar de open zee moeten afdrijven.
Ook het beeld van je oude boerin maakte indruk op me, zoals zij op de
achtergrond van je culturele leven door alle luchtballonnen pleegt heen te
prikken, die van Petrarca en Flaubert inbegrepen. Gezond, ja onontbeerlijk is
de gedachte aan zo'n vrouw voor degenen, die zich dichters of intellectuelen
achten, wanneer ze, mooie zeepbellen blazend, met de neus in de wind dooi
de wereld wandelen. Ik blijf op Tine en Mine letten: let jij op haar zoals ze
kousen zit te breien op de achtergrond van jouw wereld van verzen, Zeeuwse
klei, je prei en je supermarkten, waar je tegelijk wel en niet bij wilt horen.
Zou het de ware levenskunst zijn om de superproducten van Petrarca of
Flaubert als saamhorig met superbecel of superwasmiddel te achten en als
van evenveel betekenis voor De Mens?
Lieden van ons soort, die geneigd zijn om te denken, dat er maar één
echte Supermarkt, namelijk de Boekenmarkt bestaat, lijken me onvoldoende
doordenkers zo gauw als zelf maar eventjes een eindje doordenk.
Maar nu even alle gekheid op een stokje. Nee, niet alle gekheid. Want een
mens moet dan toch menselijk blijven nietwaar is me namelijk iets vreemd
in onze correspondentie opgevallen, dat haast nog onbegrijpelijker is dan
alle andere onbegrijpelijks. Wij schreven mekaar vooral over Walcheren, wat
vanzelfsprekend is, voor wie van dat eiland houden. Over het strand dus en
de zee dus, en de wolken, de duinen, de dorpen en het landschap en de
mensen dus. Maar nooit een woord over de sterren! Hoewel die toch ieder
13 Zeeuws Tijdschrift 2/2000