Johanna Kruit (1983). etmaal het hele etmaal door bij het miljard over ons eiland draaien en een mens er zelfs al met het blote oog in open nachten wel twee duizend kan zien. Johanna, Johanna, hoe kan dat nou? Mensen in moderne steden vol electrisch licht kunnen geen ster meer zien, ze weten er niet van en denken bij het woord alleen nog maar aan sterreclame, film- en voetbalsterren. Ze weten al lang van de hemel niets meer en willen er blijkbaar niets van weten ook. Maar wij, van dat eiland, waar de nachten nog met licht vervuld zijn? Je zult ons nu misschien behendig willen verontschuldigen met de dich terlijke verklaring, dat juist de sterren om zwijgen vragen daar alle woorden er bij tekort schieten. Maar dat moet je juist als dichteres niet doen. Want dan kun je al te gevaarlijk het opgeven van alle vormgeving met taal en dus ook van dichten komen. Taal schiet tekort, dat beseft elk kind zo gauw het spreken geleerd heeft even goed als elk niet al te zelfingenomen auteur. Maar helaas schiet natuurlijk het diepste zwijgen eveneens tekort voor wie zichzelf of anderen iets duidelijk zou willen maken. Zodat ontroerde men sen, die tot enig besef zouden willen komen, net zo goed naar woorden als naar stilte kunnen gaan zoeken, net zo goed kunnen blijven zwijgen als dichtbundels vullen. Onder de zo suggestieve sterren, die speciaal over dat toch al zo raadselachtige Walcheren voorbijdraaien, geldt dit vanzelfsprekend in het bijzonder. Echter.... Ik heb in de laatste driekwart eeuw weinig bijgeleerd, maar het gevoel dat HET van de hemel moet komen, is me toch duidelijk geworden. Op een winteravond in 1916 zijn de sterren voor me begonnen te bestaan. We liepen over de Westkappelse zeedijk, meneer Kramer en ik. Meneer Kramer was een Duitse schilder, die naar Nederland was gekomen, vanwege de oorlog, als spion of deserteur of kunstenaar of zo iets. Dat wist niemand. En ik was negen. Ver over de Scheldemonding, waar de Belgische kust was, zagen we soms lichtkogels van de oorlog opstijgen. Toen stond meneer Kraamer ineens stil. Ik zou je het plekje waar precies nog kunnen aanwijzen; het is een van mijn honderd of zo geboorteplaatsen. Hij wees me op een grote vier hoek van sterren met een rijtje van drie daar midden in en hij zei; 'Dat is Orion.Schuin daaronder schitterde een nog helderder ster, dat moet Sirius geweest zijn, maar dat wist hij misschien net zo min als ik of wie dan ook in Westkappel. Met die drie woorden is HET voor me begonnen. Wat? Stel me geen onmogelijke vragen, Johanna. Zoek dat zelf maar uit, al of niet met een dichteressenpotlood boven leegblijvend papier. Veel jaren vol zin en onzin zijn op de avond gevolgd. Scholen. Angsten. Plezier. Verliefdheden en liefdes. Leren en vergeten. Successen en nederla gen. In een volgende oorlog, die in 1939 was begonnen, liep ik op een win teravond langs de Zuidengelse kust en niet meer met een schilder Kraamer maar met een wing commander Cramer van de Royal Air Force. Die was een kundige instructeur-navigator. Als vliegers voor hun plaatsbepaling in die oorlog radio gebruikten, konden de Duitsers hen peilen, vinden en dood schieten. Daarom leerde die instructeur ons het maken van sterrebestekken. Hij gaf me een sextant. Ik mat bij de chronometer de hoogtes van Betelgeuze 14 Zeeuws Tijdschrift 2/2000

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2000 | | pagina 16