in Orion, van de Poolster en van Sirius en dat leverde me mijn eerste eigen
gemaakte bestek op. Helaas wees het uit, dat we in de Ierse Zee hadden
lopen wandelen en het leek dus nergens op. Maar sindsdien hebben de ster
ren me in de diepste nachten boven de wijdste zeeën veilig thuisgebracht.
Zelfs die verre Zuidelijke met hun vreemde namen, die geen mens op
Walcheren nog ooit te zien heeft gekregen. Ik bedoel maar, dat ik een kwart
eeuw na meneer Kraamer tot een sterrenkundige geworden ben.
En nu mag je me voor ditmaal eens echt geloven als ik je betuig, dat
geen enkele vrouw ooit een belachelijker leugen van me te slikken heeft
gekregen dan jij met deze mededeling. Een sterrekundige! Geen dichter
heeft ooit een misleidender woord kunnen bedenken, en dat zegt toch wel
wat. Want ik ben vandaag net zo'n sterrenkundige als op die avond in 1916.
Er kwam op die winteravond een onbegrijpelijk mysterie te zien en er schit
tert in mijn zogezegde levensavond nog net zo'n mysterie. Alle kennisver
werving heeft zelfs juist geleid tot mysterieverdieping.
Namen leren. Getallen optellen. Logarithmetafels opslaan. Gradenbogen
en passers gebruiken. Boeken bestuderen. Planetaria bezoeken. Bestekken
maken. Een koers, waarvan het verdere bestaan van een vliegtuig vol men
sen zou afhangen, uitzetten na de hoogtemeting van een ster op 300 lichtja
ren afstand (die misschien al 200 jaar geleden uiteengebarsten was en dan
dus al niet meer bestond) en op die koers dan toch precies veilig Montreal
op de planeet Aarde bereiken! En zoveel meer, wat heel wat leek en ook heel
wat was behalve dan dat het weinig was en allemaal neerkwam op een over
stelpt worden door steeds meer vragen. Een sterrekundige! Laat me niet
lachen. Nee, laat me maar wel lachen. Mezelf uitlachen. Wijs worden lijkt
me allengs even wijs als van de wijs raken.
Lieve Johanna, wij leven met al onze sterren, van de film of van het stadion
of van de hemel, in de Tijd en in de Ruimte. Maar zelfs de allereenvoudigste
vragen daaromtrent zijn met ons soort van rede onbeantwoordbaar. De Tijd
is eens begonnen of niet begonnen, die zal eens eindigen of nooit eindigen;
de Ruimte is eindeloos of begrensd... En beide mogelijkheden, die onze
rede ons aanbiedt, voelen we aan als onmogelijkheden. Zijn er voor ons
onvoorstelbare andere mogelijkheden? Jij en ij kunnen nu bijvoorbeeld
wel met menselijke zekerheid weten, dat hetzij Biggekerke, hetzij Westkapelle
het middelpunt van het Heelal vormt... dat zou allebei best even waar kun
nen wezen, maar alleen als dat Heelal oneindig zou zijn en het middelpunt
er van dus overal. Waar is er een be-Wijs hiervan? Ga dat dezer dagen eens
aan je ballonnetjes doorprikkende boerin vragen en meld mij haar antwoord
als ze je er tenminste een geeft in plaats van je alleen maar vriendelijk uit
te lachen. Voorlopig zie ik, maar dit overigens in volle tevredenheid welke
in de buurt van geluk ligt, de Raadselen als ons natuurlijk levensklimaat.
Meneer dr K. Kooiman heeft mij in 1918 in klasse Illb van de Middelburgse
HBS eens een opstel teruggegeven, waarin ik mijn mening duidelijk bewe
zen had, dat er geen Hemel kon bestaan hoewel de Gereformeerde en ook
de Nederlands Hervormde dominee van Westkappel wisten, dat wil zeggen
meenden, van wèl. Daaronder had hij met rood potlood, ik zie het nog voor
me, geschreven: 'Onvoldoende. Nogal wartaal." Heb je nu in Biggekerke toe-
Adriaan Viruly (najaar 1982).
15 Zeeuws Tijdschrift 2/2000