werden langzamer, degelijker, deugdzamer, passend bij
het geveinsde zuivere geweten, bij de oogopslag der on
schuld en de vriendelijke, doch niet te uitbundige groet
waarmee de douanier gunstig gestemd moest worden.
Maar buiten de door de slagboom bepaalde orde waren
er de bospaadjes en smokkelwegen met het onregel
matige ritme van rennen, draven, sluipen en racen op
de fiets, de tegenorde van het geplaagde geweten, van
angst en spanning, en van opluchting en wroeging over
de geslaagde overtredingen. Dat ging de bewoners niet
in de kouwe kleren zitten, eerder in hun kuiten: ik her
inner me nog de verhalen waarin de triomfen van Woutje
Wagtmans en Wim van Est in glorierijker wielerdagen
van weleer werden toegeschreven aan de wielrenners
kuiten die deze Westbrabantse grensbewoners ontwik
kelden in het voorblijven van de douaniers.
De orde van de slagboom
De orde van de slagboom reikte in het dorp waar ik op
groeide nog veel verder dan de smoldtelheroïek. De
Kempen waren een door en door katholieke streek, maar
de ordebewaking van de slagboom gebeurde door pro
testanten uit het verre noorden. De Tachtigjarige Oorlog
waarover we op school leerden, werd in het dorp eigen
lijk nog een beetje voortgezet; we voelen ons nog een
beetje generaliteitsland. De pastoor was overal de hoog
ste dorpsautoriteit, behalve in het domein van de slag
boom. Er was zo, door de grens, in ons dorp eigenlijk
ook een grens tussen kerk en staat, tussen de gods
dienstige en de staatsburgelijke orde. Die grens kon
vooral bij de Roomsen soepel vervagen. Thijs Wöltgens,
de huidige voorzitter van het College van Bestuur van
de Open Universiteit waar ik nu werk, vertelde me
onlangs over de vroegere Limburgse bedevaarten naar
Kevelaar. De vrome Limburgers voerden onder hun
ruimvallende pelgrimskleding massaal smokkelwaar
mee de grens over, en riepen Gods zegen daarover af
door het luidkeels zingen van diep-religieuze liederen.
Als men weer veilig terug was op eigen grondgebied,
werden de geslaagde transacties nog luider bezongen,
in vrolijke carnavalsliederen dit keer. Ik denk dat het
niet helemaal uit te sluiten is dat dergelijke soepele
overgangen tussen het religieuze en het wereldlijke
domein, tussen God en mammon ook in deze streek
gepraktiseerd zijn. Ik wil niet zeggen dat de Zeeuws-
Vlamingen de Limburgers onder de Zeeuwen zijn, maar,
indien ergens, dan lijken hier noordelijke plichtplegin
gen en zuidelijke geplogenheden goed te kunnen samen
gaan. Ik ken geen Zeeuws-Vlaamse smokkelverhalen,
en hoffelijkheidshalve zou ik ze hier ook niet durven
vertellen, maar ik denk dat ze zich volop hebben afge
speeld, rondom Heikant, St. Jansteen, Kapellebrug,
Clinge en andere grensoorden.
In alle grensstreken, ook in ons ongedeelde taalge
bied, is de orde van de slagboom lange tijd gezichtsbe
palend geweest voor het verkeer over de grens. Pas in
de Benelux schoorvoetend, en meer definitief in het
Schengen-akkoord, is er een einde gekomen aan de
orde van de slagboom.
De slagkracht van het taaipact
Hoe ingrijpend en verstrekkend die orde ook was, ze
had natuurlijk de beperking een materiële, fysieke orde
ter zijn. Die beperking is heel fraai gekarakteriseerd
door de Nederlandse katholieke voorman uit de negen
tiende eeuw, Jozef Alberdinglc Thijm. 150 Jaar geleden
schreef hij: 'Wat storen wij ons aan de slagboom die
regeringen goed hebben gevonden tusschen ons te laten
vallen. De dichters vliegen erover heen en de opdelvers
der wetenschap gaan eronder door.' Thijm schreef dat
bij gelegenheid van het Taal- en Letterkundig Congres
dat in 1850 in Amsterdam gehouden werd. Zijn woor
den passen helemaal bij de geest van de Taal- en Letter
kundige Congressen. Die congressen zijn- na de lange
voorgeschiedenis van achtereenvolgens de ongedeelde
Nederlanden, van de Noordelijke republiek en de
Zuidelijk Spaanse en Habsburgse Nederlanden en na
de kortstondige staatkundige vereniging van Zuid en
Noord in de periode 1815-1830 - de kristallisatiemomen
ten bij uitstek geworden van de taal- en letterkundige,
en in ruimere zin de culturele betrekkingen tussen
Vlaanderen en Nederland.
Het eerste congres werd in 1849 Gent gehouden;
het was vooral het werk van August Snellaert, de Gentse
erflater van Jan-Frans Willems. Het congres had plaats
in de aula van de Gentse universiteit, waar het vorig
jaar herdacht is met de Startconferentie van het jonge
culturele akkoord tussen Vlaanderen en Nederland.
Thijm hoorde bij de twaalf uit Nederland afkomstige
congresgangers van 1849, een aantal dat pover afstak
tegen de kolossale harmonie die de Nederlanders op
het Gentse station ontving en de stad invoerde. Maar
Thijm was na Gent voorgoed gewonnen voor de Vlaams-
Nederlandse zaak en bleef zijn leven lang de grote
Nederlandse promotor van de Congressen. Zelf orga
niseerde hij dus het tweede, en het eerste in Nederland,
29 Zeeuws Tijdschrift 2000/6