in de collectie Nederlands Kunstbezit grotendeels overgenomen, ook de aanbeveling alle verkopen door joden tijdens de oorlog 'in principe' als onvrijwillig te beschouwen. Een voorbehoud heeft zij evenwel onder meer gemaakt wat betreft het voorstel kunstverkopen door joden in Duitsland vanaf 1933 en in Oostenrijk vanaf 1938 als onvrijwillig te bestempelen. Een adviescommissie zal, aldus staatssecretaris van Cultuur Rik van der Ploeg, als een soort alterna tieve geschillenbeslechter - hetgeen de mogelijkheid biedt tot tussenoplossingen - de individuele verzoeken tot teruggave beoordelen. Daarbij gaat het alleen om oorlogskunst uit de collectie Nederlands Kunstbezit. 5 6 Maar ongetwijfeld zullen de adviezen van de commis sie een voorbeeldfunctie hebben. Dat geeft hoop, zo niet vertrouwen. Noten 1. Theo Molkenboer, 'Jan Toorop - lm Haag', in: Deutsche Kunst und Dekoration, 2 (1899) 12, 541-552, 541-542; Francisca van Vloten, 'Tussenstation Wenen. Jan Toorop van Katwijk naar Domburg', in: Zeeuws Tijdschrift 49 (1999) 1, 12-21, 16. 2. Zie Francisca van Vloten, Zeeuws Tijdschrift 49 (1999) 1, 16; Cat. tent. Jan Toorop 1858-1928, Horta Museum, Sint-Gillis-op Brussel 1970, z.p.; Cat. tent Jan Toorop 1858-1928, Haags Gemeentemuseum, Den Haag 1989, 150; Ojfzieller Katalog der IX. Internationalen Kunstausstellung, Kgl. Glaspalast, Künstlergenossenschaft Sezession, München 1905; Toorop Collectie Koninklijke Bibliotheek Den Haag TC C49, TC A55, TC C101. 3. Brief van Geert von Brucken Foclc aan Jan Toorop d.d. 18 januari 1906, TC C101. Von Brucken Fock (1859-1935) had in 1904 samen met Otto van Rees (1884-1957) bij Toorop in Domburg geschilderd. 4. Brief van Jan Toorop aan Mies Elout-Drabbe d.d. 1 december [1905], KB Den Haag 135 F 19 (deel 1); Ernst Flersheim, 'Lebenserinnerungen', manuscript, 26 p., niet gedateerd, Brussel ca. 1939. 5. Zie o.m. Karl R. Schültke, 'Private Kunstsammlungen in Frankfurt am Main von ihren Anfangen bis zur NS-Zeit', in: Kunst nach 45 aus Frankfurter Piivatbesitz, Frankfurter Kunstverein, Frankfurt am Main 1983, n-22; Georg Heuberger, 'Jüdische Mazene und Kunstsammler in Frankfurt am Main', in: Georg Heuberger ed., Expressionismus und Exil. Die Sammlung Ludwig und Rosy Fischer Frankfurt am MainJüdisches Museum Frankfurt am Main und Prestel-Verlag München, München 1990, 9-15; Ljuba Berankova, 'Kunstsammeln als Erlebnis', in: Georg Heuberger ed., München 1990, 43-52; Wolfgang Klötzer ed., Frankfurter Biogi-aphie. Personengeschichtliches Lexikon, 1, Bd. A-L, Frankfurt am Main 1994, 210; Andrea Hopp, Jüdisches Bürgertum in Frankfurt am Main im 19. fahrhundert, Stuttgart 1997. 6. Zie Monilca Richarz ed., Jüdisches Leben in Deutschland. Selbstzeugnisse zur Sozialgeschichte im Kaiserreich, Stuttgart 1979, Nr. 21 Ernst Flersheim, 261-265; Ljuba Berankova, in: Georg Heuberger ed., München 1990, 43-52, 44; Cat. tent. Gedachtnisausstellung Jakob Nussbaum (1873-1936), Stadelsches Kunstinstitut, Frankfurt am Main 1973. 7. Andrea Hopp, Stuttgart 1997, 225; Ernst Flersheim, 'Lebenserinnerungen, Brussel ca. 1939. Ook Clara Schumann- Wieck had een band met Domburg; haar dochter was getrouwd met de Frankfurtse bankier Sommerhoff, die in 1887 een luxu euze villa als zomerverblijf in de Domburgse duinen had laten neerzetten. De Sommerhoffs, die huizen in Brussel, Londen en New York bezaten, waren er zeer regelmatig te vinden. Zie Francisca van Vloten, 'Dromen van weleer. Kunstenaars in Domburg 1898-1928', in: Ineke Spaander en Paul van der Velde ed., Reünie op 't Duin. Mondriaan en tijdgenoten in Zeeland, Zeeuws Museum Middelburg en Uitg. Waanders Zwolle, Zwolle 1994,11-71,17; Jan Warners, Domburg 150 jaar badplaats, Middelburg 1984,71,74-76. 8. Zie Domburgsch Badnieuws d.d. 11 juli 1908; Domburgsch Badnieuws d.d. 12 september 1908; Andrea Hopp, Stuttgart I997> plaat i- 9. Zie Domburgsch Badnieuws, 1908. Het Badnieuws is, m.u.v. enkele jaren, verschenen van 1883 tot eind 1987. De badgasten- lijsten hebben door de jaren heen de meest interessante namen laten zien. Zo bracht de beeldhouwster Clara Westhoff, vriendin van schilderes Paula Modersohn-Becker en echtgenote van Rainer Maria Rilke, in 1897,1900,1902 en 1904 enige tijd in Domburg door, was de schilder Emile Claus er o.m. in 1901 en 1905 met zijn echtgenote, de socioloog Max Weber in 1903, de bankier en verzamelaar Karl Ernst Osthaus, oprichter van het Museum Folkwang in Essen, evenals de historicus Henri Pirenne in 1905, de romanschrijver Cyriel Buijsse o.m. in 1906 en Geheimrat Riefenstahl uit Bonn met zijn familie in 1907. De opsomming is eindeloos voort te zetten, met bekende namen uit de hele wereld en uit allerlei disciplines; de lijsten zijn een apar te studie zeker waard. Zie ook Francisca van Vloten, in: Ineke Spaander en Paul van der Velde ed., Zwolle 1994, n-71, 26-27. 10. Zie noot 7 en noot 9. 11. Ernst Flersheim, 'Lebenserinnerungen', Brussel ca. 1939. 12. De foto ontdekte ik in maart 1999 in. de Toorop Collectie van de KB, TC C245 nr. 22. Dat het hier om Jakob Nussbaum gaat, leid ik af uit de feiten dat deze niet alleen zeer bevriend was met Martin en Florence Flersheim maar ook met Ernst en Gertrud Flersheim (die overigens ook werk van hem bezaten), dat de man naast Ernst Flersheim sprekend op Nussbaum lijkt en dat Toorop laatstgenoemde bij de foto heeft beschreven als 'een Duits schilder'. Mogelijk was de afspraak dat Nussbaum de Flersheims in Domburg zou bezoeken al eerder gemaakt; het lijkt echter niet onwaarschijnlijk dat Nussbaum besloot over Domburg naar Frankfurt terug te reizen toen Liebermann na de dood van zijn collega en kunstvriend Walter Leistilcow op 24 juli 1908, voor de begrafenis naar Berlijn moest terugkeren. Zie Michael Ratchnevsky, 'Zeittafel', in: Michael Pauseback ed., Max Liebermann in seiner Zeit, Nationalgalerie Berlin, Berlin 1979, 111-143» *35- Jakob Nussbaum (1873-1936) was voor alles een landschapschil der, ook zijn stadsgezichten leek hij te schilderen alsof het land schappen waren. Hij had zijn opleiding gekregen in München, aan de school van Simon Hollósy en aan de Academie voor beel dende kunsten. Hij was erbij toen Hollósy zijn schilderschool in de zomer van 1896 naar het Hongaarse Nagybanya - nu het Roemeense Baia Mare - verplaatste. Hollósy reisde er met een vijftiental leerlingen, later gevolgd door nog een twintigtal, naar toe. Onder die vijftien bevond zich naast Nussbaum de Hongaarse schilder Móric Góth (Mór Grósz, 1873-1944), die in 1914 - zes jaar na Nussbaum - voor het eerst voet aan de grond zou zetten in Domburg en daar deel zou gaan uitmaken van de kunstenaarskolonie die zich rond Toorop had ontwikkeld. Zie Francisca van Vloten, Een onbarmhartig mooi erfdeel. De Nederlands-Hongaarse kunstenaarsfamilie Góth, Middelburg 2000; Claudia Müller, 'Jakob Nussbaum und seine Beziehung zur Künstlerkolonie Nagybanya', in: Györgyi Imre ed., Nagybanya 54 Zeeuws Tijdschrift 2001/3-4

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2001 | | pagina 56