opereert bewust op de achtergrond, op afstand. 'Ik laat
mijn gezicht niet zo veel zien. Dat laat ik vooral over
aan de ploegleiders. Ik bemoei me er weinig mee, ook
niet met opstellingen van renners of het wedstrijdpro
gramma. Ik moet het gezag van die ploegleiders niet
ondermijnen; zij zijn de baas over hun ploeg. Als ik
vragen heb, dan stel ik ze wel. Ik werk dus veel vanuit
dit kantoor in 's-Heerenhoek, dit is echt het organisa
tiebureau...' Hij belt, surft, mailt en faxt zich soms suf.
Ook tijdens het gesprek rinkelt zijn mobieltje. Dit even
regelen, dat even doen. Jan Raas is beslist nog niet aan
het afbouwen.
Met vuur in de ogen: 'Ik doe dit verschrikkelijk
graag en ik hoop het nog heel veel jaren te doen, ik
hoop dat de Rabobank doorgaat. We hebben nu een
contract tot 2003 met een optie op meer. Binnen twee
tot drie maanden laten ze weten of ze nog tot 2004 of
2005 door willen gaan. Dat zou fantastisch zijn.'
Een echte prof
Als wielrenner was hij een echte prof, in de ware zin
van het woord. Toch fietste hij niet alleen voor het geld.
'Ik deed het gewoon graag, maar op een gegeven
moment werd het mijn beroep. Ik was er hele dagen
mee bezig, ik moest er zoveel opofferingen voor
getroosten dat ik uiteindelijk wel tegen mezelf zei: er
moet nu ook wat uitkomen. Toen ik in 1975 beroeps
renner werd, nam ik me voor dat als ik in drie jaar
tijd niet zou slagen, dat ik dan resoluut zou stoppen,
zou gaan studeren en een andere richting zou kiezen.
Dat fietsen, dat presteren en dat winnen zat best wel
in me, maar het tweede - het geld verdienen - was ook
wel belangrijk. Ik moest voor mijn gezin zorgen, geld
verdienen dus. Ik denk dat er wel wielrenners zijn die
meer van hun sport hielden dan ik. Ik hield er wel echt
van, maar ik zag het óók als mijn beroep. Dus dook ik
er diep in. Ik onderzocht erg goed wie mijn tegenstan
ders waren. Die moet je kennen; ik ging daar erg ver
in. Ik wist héél veel van mijn tegenstanders, maakte
er een studie van. Ik las alles op wielergebied. Ik moest
weten hoe mijn tegenstanders, die ik in een finale
tegenkwam, leefden, ook thuis; ik wist privé ook veel
van ze. Het is misschien moeilijk uit te leggen, maar
ik heb daardoor veel wedstrijden gewonnen.'
Die professionele houding was destijds tamelijk
modern. De meeste renners dachten toen vooral aan
hard trainen, goed in vorm zijn en goed concentreren.
Raas knikt en grijnst. 'Ze wisten het toen allemaal
niet. De zwakke punten van de ander, daar draait het
om in de eindfase. Je tegenstanders taxeren een paar
kilometer voor de meet en dan wegwezen
Hij deed het meerdere keren, met groot succes.
Het eindschot van Raas werd een begrip.
Windkracht
Inmiddels schrijven we andere tijden, andere zeden.
Raas weet er alles van. 'Het wielrennen is echt sneller
geworden en nog veel professioneler. De top is breder:
er zijn veel méér goede renners. Toen had je vaak maar
één of twee kopmannen waar de hele ploeg voor reed.'
En: Nederland had toen een hele sterke lichting.
Nu zijn er hooguit vier goede renners; destijds waren
het er een stuk of twaalf die ook nog eens allemaal in
dezelfde ploeg zaten. Onder hen een opmerkelijk
groot aantal Zeeuwen: Cees Bal, Toine van den Bunder,
Wim de Waal, Cees Priem.
Op het vlak van de trainingstechnieken is er ook
een hemelsbreed verschil tussen toen en nu. 'Wij
keken hier hoe de wind zat en startten gewoon. Als
Zeeuwse wielrenners zijn we sterk geworden door de
wind. Je weet toch hoe het hier kan waaien en dan
maar dag in, dag uit tegen die wind in boksen, beu
ken. Daar kweek je spieren door. Door die wind had je
trouwens ook een soort van intervaltraining, maar
niet zo bewust en uitgekiend als nu bijvoorbeeld een
man als Armstrong doet in voorbereiding op de Tour
de France. Dat is niet te vergelijken. Wij deden maar
wat; wij hadden toen ook nog geen dokters mee in de
Tour, iedereen moest maar naar zijn eigen lichaam
luisteren.'
5 Zeeuws Tijdschrift 2001/5