de Zeeuwse archivaris Scherft in zijn dissertatie Het
sterfhuis van Willem van Oranje zegt, had Maurits daar-
mee een signaal afgegeven. Hij liet zo de Engelsen
weten, dat de toekomst van Vlissingen pandstad of
niet - in geen geval buiten het huis Oranje-Nassau om
geregeld zou kunnen worden1.
Hoe de Staten van Zeeland daarover dachten is niet
beleend, maar we kunnen wel sterke vermoedens
koesteren. Mij lijkt het althans waarschijnlijk, dat de
Zeeuwen met dat initiatief wel waren ingenomen. De
Engelse aanwezigheid in de pandsteden was een
tamelijk twijfelachtig voorrecht. Misschien zouden de
Engelsen er wel niet voor voelen deze vestingen ooit
te ontruimen. En er werd bij vredesonderhandelingen
tussen Engeland en Spanje gevreesd dat de Engelsen
die steden aan Spanje wilden aanbieden. Het was voor
Zeeland dus niet oninteressant te weten dat Maurits
er persoonlijk belang bij had dat Vlissingen onder het
gezag van de Zeeuwse Staten bleef staan. Die veronder
stelling is aannemelijk, omdat in diezelfde tijd juist
Zeeland zich inzet om Maurits' positie te verbeteren.
Toen in 1985 de onderhandelingen met Engeland
begonnen, werd het duidelijk dat de hoogste macht
terecht zou komen bij een Engelse gouverneur-generaal.
Die zou wel eens zijn eigen ideeën kunnen hebben
over de benoeming van stadhouders. Daarom stelden
de Zeeuwen aan de Hollanders voor om de nieuwe
machthebber voor een voldongen feit te plaatsen. Juist
vóór Leicesters aankomst in de Nederlanden benoem
den Holland en Zeeland Maurits tot hun stadhouder.
De formele aanstelling volgde pas in november 1585,
bij zijn achttiende verjaardag.2
Ze hadden gelijk. Leicester was weinig ingenomen
met die aanstelling. Hij wist wel iets van de Nederlandse
geschiedenis. Toen de ongedeelde Nederlanden nog uit
zeventien provincies bestonden, hadden alle provin
cies een stadhouders, behalve Brabant. Dat stond als
hoofdgewest rechtstreeks onder de landvoogd. Nu had
Holland die positie en vroeg Leicester zich af welke
taak voor hem dan nog overbleef. Voor Zeeland had
Leicester een eigen kandidaat, zijn beroemde neef Sir
Philip Sidney. Sidney had daar ook op gerekend en
klaagde dat enkele Zeeuwse regenten hem dat per
soonlijk hadden toegezegd.3
Deze teleurstelling heeft geen invloed gehad op de
persoonlijke verhouding van Sidney tot Maurits. Zowel
het stadhouderschap als het markizaat van Veere en
Vlissingen heeft wel Maurits' krediet bij de Engelse
bondgenoten behoorlijk verminderd, het laatste wel
het meest. Maurits was een tamelijk gesloten natuur,
en de Engelsen waren geneigd hem te wantrouwen.
Die Maurits moet niet te veel macht krijgen, waar
schuwde de Engelse minister Davison nog een jaar
later, in november 1586, want hij is veel te veel geïnte
resseerd in Vlissingen.4 Zo dacht trouwens ook konin
gin Elizabeth erover. In november vertrok Leicester
voor een paar maanden naar Engeland. Elizabeth
wilde niet dat Maurits hem tijdens zijn afwezigheid
zou vervangen, juist vanwege die al te grote belang
stelling voor Vlissingen.5
Zulke overwegingen bewijzen, dat de koningin een
niet helemaal gezonde aandacht voor Zeeland had. Ze
was geneigd Vlissingen te beschouwen als een stad
onder Engels gezag. Ze beoordeelde de positie van een
pandstad dus verkeerd. We kunnen het vergelijken
met een hypotheek. Als we een hypotheek nemen
aanvaarden we een verplichting tegenover de geld
schieter, maar we blijven wel eigenaar van ons huis.
De bank kan niet zomaar besluiten dat huis van ons
over te nemen. Dat blijft zo, ook als de hypotheekakte
ons verplichten zou een aantal soldaten in huis op te
nemen. Dan blijft je formele recht weliswaar onaange
tast, maar het zal toch niet meevallen je gezag tegen
over die soldaten te handhaven. Dan is het prettig als
je je gesteund weet door machtige en invloedrijke per
sonen, zoals een stadhouder die autoriteit heeft over
het krijgsvolk in de provincie.
Hoe langer Leicester aanbleef als gouverneur-
generaal, hoe meer Zeeland op de hand van Maurits
raakte. Alle Zeeuwse magistraten zijn Nassauers,
meende een Engels correspondent in mei 1587.Dat
werd natuurlijk ook weer in de hand gewerkt door de
rechten die Maurits zich wist te verschaffen. In de Staten
van Zeeland werden zeven stemmen uitgebracht, zes
van de steden - Middelburg, Zierikzee, Goes, Tholen,
Vlissingen en Veere - en één adellijke stem, die van de
eerste edele van Zeeland. Die eerste edele was Maurits
zelf, al liet hij de functie waarnemen door een vertegen
woordiger, vanaf 1596 zijn stalmeester Malderé. De
magistraten van Vlissingen en Veere benoemde hij
zelf in zijn hoedanigheid van markies. Zo beschikte
hij over drie van de zeven stemmen in de Zeeuwse
Staten, en dan was het niet zo verwonderlijk dat deze
provincie veel oog had voor de belangen van het huis
Nassau. De vrees voor te sterke Engelse invloed had
dat in de hand gewerkt. De Zeeuwen lieten Maurits
9 Zeeuws Tijdschrift 2001/6