geen foto's meer van hem gemaakt. De tweede foto
waarover hij schrijft is namelijk in Den Haag gemaakt.
Een jaar later verhuist zijn moeder - al jong weduwe
geworden - met haar gezin daarheen. Anton heeft amper
acht jaar op het eiland gewoond. Wellicht heeft dat feit
bijgedragen aan zijn onbekendheid op Schouwen-
Duiveland.
Toch kwam hij uit een echt Zeeuws geslacht. Dat
vertelt hij in datzelfde Gids-artikel:
'Mensen of volken hebben geen geschiedenis als
die niet geschreven wordt en mijn familie heeft dus
geen geschiedenis. Wie zou die schrijven? Mijn groot
vader was smid in Brouwershaven, hij heette Machiel,
en zijn vrouw was Dana Hocke. Er zijn leden van de
familie Hocke die rijke boeren waren. Een van hen
had zijn land in Zonnemaire en hij had zijn woon
huis Mon Genie gedoopt.
Mijn grootmoeder moet zonderlinge buien hebben
gehad en soms - als ik allerlei irrationele aandriften
in mezelf aantref, zo in strijd met mijn rationele den
ken - zeg ik ter verontschuldiging dat ik dat van oma
Dana heb: soms biedt het fatalisme wel vertroosting.
Ze heeft haar zes zonen en twee dochters (zovelen
waren er in elk geval in leven) een goede opvoeding
gegeven met kansen op een behoorlijke opleiding.
Oom Jan had een hotel in Zierikzee, oom Jacob een
handelsfirma in scheepsbenodigdheden in IJmuiden,
oom Johannes een slijterij in Gorcum en oom Daniël
een plantage in Mexico.'
De vader van Anton heet Adrianus en is van 1848.
Hij is een man waar je in het verlopen stadje aan de
noordkust van Schouwen moeilijk omheen kunt. Hij
beheert het hotel Schraver aan de haven - geboorte
huis van Anton en nog steeds herkenbaar aan de cij
fers van het bouwjaar: 1726 - verder een speeltuin
met muziektent, de tuinkamers voor partijen (met de
stallen), een café, weer opgetrokken na een brand, ver
der een winkel met kantoorbehoeften en rookwaren
en ten slotte de oude smederij.
Uit zijn eerste huwelijk zijn nog drie zonen in
leven als hij - weduwnaar geworden - in 1890 voor
de tweede keer trouwde met Jansje van Dijk, dertien
jaar jonger dan hij en afkomstig uit Haarlem. Hoewel
Adrianus dan al 42 jaar is, wordt hij vader van nog
eens vijf kinderen, van wie Anton de op één na jong
ste is. Maar dan, in september 1904, verdrinkt hij tij
dens een van zijn zakenreizen.
Jansje, die geen Zeeuws spreekt en zich niet echt
op haar gemak voelt in Brouwershaven, moet daarna
als weduwe alle bedrijven beheren én haar vijf kinde
ren proberen groot te brengen. Het lukt haar niet, in
1907 verkoopt ze alles en trekt met haar kinderen
naar Den Haag.
De drie zonen uit het eerste huwelijk zijn dan al
groot en blijven achter in Zeeland. Twee van hen krij
gen bloeiende kruidenierswinkels in Zierikzee, een
derde wordt gemeenteontvanger in Goes om later zijn
geluk als makelaar te beproeven.
De herinneringen van Anton aan Brouwershaven
zijn van die typische flarden, die velen hebben uit hun
vroegste jeugd. Kijkend naar de schoolfoto, schrijft hij:
'Je was een nerveus en schichtig kind. Ik herinner
me dat jij - mijn vroegere Ik - enkele malen vreselijk
bent geschrokken. Tijdens een van de periodes van hoog
water, wanneer de kaden en het plein overstroomden,
de planken voor deuren en ramen vergeefs het binnen
dringen van het water probeerden te stuiten en de
hele benedenverdieping onder water kwam te staan.
Je bent toen een keer met een kameraadje in een
bootje gestapt om op het plein te varen, op de sokkel
geklommen van het standbeeld van Jacob Cats. Het
bootje dreef weg en het water steeg verder. Maar je
bent gered. En die andere keer, terwijl je bezig was
krabben te vangen langs de kade, ben je gevallen, het
water in, op en neer gedreven, tot een visser je nasprong.
Je zag vele kleuren en hoorde hemels ruisen. Eenmaal
weer op de wal spoot je zout water en een vrouw riep
sarrend in haar dialect: 'Heb je paling gevangen?'
Maar je was weer gered."
Vrijdenker
Anton verhuist dus met zijn moeder naar Den Haag
en zal daarna alleen af en toe nog op familiebezoek in
Zeeland komen. Later zal zijn oudste broer definitief
terugkeren en in Wemeldinge gaan wonen.
Hij studeert voor onderwijzer en al tijdens zijn
studietijd wordt hij 'vrijdenker' en volgt hij (zoals hij
het zelf eens uitdrukte) 'de school der anarchie'. Dat
gebeurt doordat hij als 17-jarige Henrik Ibsen ontdekt,
de Noorse toneelschrijver, die de maatschappijkritiek
voor het eerst op de planken bracht. Bij Ibsen leest de
jonge Constandse gretig zinnen als: 'De staat moet
weg! Bij die revolutie wil ik van de partij zijn. Ondergraaf
het staatsbegrip. Het gaat er alleen om zich niet door de
eerbiedwaardigheid van het bezit te laten afschrikken.
Daarna volgen de werken van Multatuli, Heine en
20 Zeeuws Tijdschrift 2002/1-2