Gijzelaar
Als de nazi's in mei '40 Nederland binnenvallen heeft
Constandse wel iets van hen te vrezen. Hij is auteur
van vijf brochures tegen het nationaal-socialisme en
van een boekje tegen de rassenleer en daarnaast heeft
hij in vele artikelen fel stelling genomen tegen Hitier
en Mussolini. Toch duurt het tot 7 oktober 1940 eer er
in de vroege ochtend bij hem wordt aangebeld. Hij krijgt
een kwartier om wat kleren in te pakken en wordt dan
in een overvalwagen geladen, die vervolgens naar het
huis van Willem Drees (de latere minister-president)
rijdt om ook die op te laden. Uiteindelijk wordt hij met
109 andere mannen die allen 'een begrip vertegen
woordigen' als gijzelaar afgevoerd naar het concentra
tiekamp Buchenwald. Hij zal daar dertien maanden
blijven, levend tussen hoop en vrees, want er worden
af en toe gijzelaars gefusilleerd.
Daarna wordt hij afgevoerd naar het gijzelaarskamp
Sint Michielsgestel in Brabant en nog weer later naar
het kamp Vught, waar hij in 1944 wordt bevrijd. Bijna
vier jaar heeft hij opgesloten gezeten met een bont
gezelschap bekende Nederlanders, zoals de sociaal
democratische politici Drees, Lieftinck en Van der
Goes van Naters, antirevolutionairen als Donner, maar
ook de violist Jo Juda, de professoren Geyl en Pos, de
literator P.H. Ritter en de officier van Justitie Van der
Feen, die hem ooit liet arresteren wegens godslastering.
Het gezamenlijke lot verbroedert. Ze doden de tijd
door lessen en lezingen te geven over zaken waar ze
verstand van hebben. Maar vanzelfsprekend wordt er
ook gediscussieerd en dan kan Constandse het soms
niet laten: 'Waar is God in Buchenwald?', vraagt hij aan
de eveneens gegijzelde theologen. 'Het was droevig om
te horen hoe dominees probeerden Gods afwezigheid
daar te rechtvaardigen,' schrijft hij na de oorlog.
De jaren die hij gedwongen doorbrengt in het
gezelschap van voormannen uit alle hoeken van de
Nederlandse samenleving, hebben natuurlijk invloed op
Constandse. Achteraf schrijft hij: 'Mijn politiserende
landgenoten hebben zich in de gijzelaarskampen - met
enkele uitzonderingen - koelbloedig en dapper gedragen.
Nochtans is mijn indruk dat hun politieke denkbeelden
bepaald bleven door de vooroorlogse verhoudingen. Ikzelf
beschouwde mijn maatschappelijke idealen van voor
heen als illusies en utopieën, maar ik had geen neiging
mij in enig binnenlands politiek strijdperk te werpen.
De Spaanse burgeroorlog had mij al overtuigd dat grote
politiek een zaak was van macht en geweld.'
Na de oorlog wordt hij een kritische beschouwer
van de politiek. Daar krijgt hij de kans toe van D. von
Balluseck, die hij heeft leren kennen in het gijzelaars
kamp en die hoofdredacteur was van het Algemeen
Handelsblad, een behoudend liberale krant. Dat hij er
toch uit de voeten kan, komt omdat hij er een vorm
van intellectuele journalistiek bedrijft, waarbij hij zijn
eigen overtuiging terzijde stelt en het accent legt op
de feiten. Die manier van zakelijk analyseren van con
crete situaties en ontwikkelingen - door andere redac
teuren van het Handelsblad nagevolgd - wordt ook wel
aangeduid als 'de school van Constandse'.
Henk Hofland, een van zijn leerlingen, beschrijft
de grondbeginselen ervan zo: 'Je moet je, onafhanke
lijk waarover het gaat, altijd twee vragen stellen: cui
bono, tot wiens voordeel is het? En: wie is de machtig
ste. Daarna komt het antwoord op de vraag wat voor
welke partij wenselijk is.'
De VPRO
Ikzelf heb Anton alleen de laatste tien jaren van zijn
leven meegemaakt. Hoewel hij dan al gepensioneerd is,
werkt hij nog steeds volop en een van zijn activiteiten
A.L. Constandse. Foto: K. Bos
22 Zeeuws Tijdschrift 2002/1-2