met zijn Leids doctoraat, protestants-christelijke ach tergrond en onbesproken gedrag een duidelijke kans hebber voor de post in Zierikzee, maar waarom zou hij het bruisende Rotterdam verlaten om zich in het isolement te storten? Het eiland was alleen per boot bereikbaar en in de negentiende waren de winters strenger dan tegenwoordig. 'Door de vorst zijn wij tot nu toe bijna geheel afgesneden van communicatie; boeken en dergelijke ten minste ook de laatste Gids hebben wij nog niet.' Verderop in de brief worden zijn motieven het desalniettemin te doen duidelijk. 'En toch heb ik geen berouw mij onder de candidaten voor dien post te hebben opgegeven. Ik hoop er stil te leven, mij dunkt dit is noodzakelijk.' In die stilte werkte hij aan boek besprekingen voor De Gids en schreef in navolging van zijn vriend Veth een Latijnse grammatica. Veth was begin 1842 aangetreden als hoogleraar in de Oosterse talen aan het Atheneum van Franeker dat een jaar later opgeheven werd. Hij zou uitgroeien tot een internationaal bekend geleerde en kenner van Indonesië. Moll en Veth waren in 1842 nog aan het begin van hun carrière en vrijgezel. Van daar te springen Verwachtingsvol moet Moll begin januari 1842 in Zierikzee zijn gearriveerd. Zijn salaris bedroeg 1300 gulden en hij kreeg ook het minerval (schoolgeld) van zijn leerlingen. Bovendien kreeg hij gratis een woning van de school. Daarop zaten gemiddeld tien leerlingen die hij les gaf in Latijn, Grieks, mythologie en antiqui teiten. Wel was hij tot 1846 opgezadeld met de neef van de vermaarde Leidse professor in de theologie J.M. van der Palm. Deze C.J. van der Palm stond bekend om zijn vreselijke woedeaanvallen waarvan de arme leerlingen het slachtoffer waren. 'Ongelukkig de leerling, die het digst bij hem zit. Spoedig loopt hij met een gezwollen wang, half blauw oog of bebloede neus.' Met zijn opvolger C.W. Volcke die van 1846 tot 1865 aan de school les gaf en bekendheid genoot met zijn Latijnse themaboeken, had hij meer geluk. Samen met hem vormde hij de Latijnse school in 1849 om tot een stedelijk gymnasium dat een veel bredere opleiding aanbood. Naast de bovengenoem de vakken werd er nu ook les gegeven in oude en nieuwe geschiedenis, wiskunde en de moderne talen Engels (waarvoor hij uiteraard de anthologie van zijn vriend Veth, Specimens from the English Classics gebruikte), Frans, Duits en Nederlands. Moll verzorg de tevens Hebreeuwse lessen voor enkele predikanten in spe. Na 1869 ging het bergafwaarts met het gymnasium want de meeste jongelui gingen naar de datzelfde jaar opgerichte H.B.S. Van 1869 tot de opheffing in 1880 gaf Moll gemiddeld drie leerlingen les. Daarna bleef hij tot het eind van zijn leven privaat docent in Latijn en Grieks. Moll was in 1846 getrouwd met Johanna Cornelia Boeije, de dochter van de notaris van Noordgouwe. Ze kregen vijf kinderen. Moll groeide uit tot een gerespecteerd lid van de gemeenschap en naast zijn rectoraat was hij geruime tijd lid van het kerkbestuur van de Nederlands Hervormde Gemeente en zat hij in het bestuur van de Nutsspaarbank. Toen hij op 25 oktober 1898 overleed werd in de Zierikzeesche Nieuwsbode bij zijn dood stilgestaan. Hij ligt begraven op de algemene begraafplaats van Zierikzee maar zijn grafsteen kon ik niet meer vin den. 'Ik sta op een beter standpunt om van daar te springen', schreef hij Veth nog in 1842, maar Zierikzee bleef zijn definitieve standplaats. Wat waren nu verder de eerste indrukken van de jonge rector van Zierikzee. Leven in pantoffels 'Uit uw brief zag ik dat gij nieuwsgierig waart, hoe 't mij hier gaat. Eh bien! Ik ben hier nu een maand, en voor een begin, gaat dat al redelijk naar mijn zin. Ik bewoon het huis, hebbende een man, een vrouw, een schreeuwend kind, een meisje tot oppasser en zo. Zij kookt voor mij. Ik eet dus tehuis: leef dus veel in pantoffels.' De overschakeling van Rotterdam naar Zierikzee viel hem wel tegen. 'Bij ondervinding leer ik nu kennen, wat het verschiet in een drukke stad vol afwisseling te wonen op een goede stand, en op een nare stand in een doodelijk-doode stad. Ik woon op mijne studeerkamer die een beroerd of geen uitzigt heeft: of achter aan de tuin hetgeen de mooije kamer is.' Over de pantoffels loog hij beslist niet want in de beginjaren gaf hij vier uur per dag thuis les aan nooit meer dan tien leerlingen. Dat beviel hem uitstekend en hoe vond hij hen? 'De jongens zijn geene genieën die over 't algemeen schaarsch hier zijn, maar zij zul len 't zeer goed leeren. Zij zijn juist zo als of zij van mijn Rotterdamsche cursus afkwamen, iets minder in 't Grieksch en volkomen gelijk in 't Latijn.' De lessen waren al om twee uur afgelopen dus 47 Zeeuws Tijdschrift 2002/1-2

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2002 | | pagina 49