laten doorgaan. Voeg er bij, dat zij heel lief Zeeuwsch
[kennelijk werd het in de negentiende eeuw wel als
een taal beschouwd] praat, en zich perfect kleedt; dan
begrijpt gij, dat het met haar heel wel wat te praten is.
Of zij nu heel veel verstand heeft, is een ander vraag
stuk. Of zij goed van humeur is wil ik gelooven, maar
kan ik niet bevestigen. Ik geloof wel dat ik er een kans
op hebben zou, en welligt ook zou willen wagen, maar
ik geloof dat zij geen geld heeft, en er zijn 8 kinderen.
Dit is een groot bezwaar.' Dit was dus een overwegen
de factor in de keuze van zijn huwelijkpartner en in
1846 zou hij inderdaad trouwen met Johanna, de
gefortuneerde notarisdochter.
Als zoon van een koffiehandelaar lag de notaris
dochter binnen zijn sociale bereik maar een andere
vrouw waar hij zeer door gecharmeerd was, bleek voor
hem onbereikbaar. 'Overigens zijn er hier geene schoon
heden: nu is er nog ééne rijkheid. De dochter van de
districtscommissaris De Jonge. Maar anders valt het
vrouwelijk publiek sterk af bij het Rotterdamsche dat
ik dikwerf heb bewonderd. Een ding bevalt mij hier
best: het is dat den lust niet wordt geprikkeld want dat
is vreeselijk zoo als dat in Rotterdam was In dat
opzigt is het hier een hemel!'
Toch bleek rector Moll wel eens onbetamelijke ge
dachten te koesteren. 'Er is hier nog een Juffr. Ermerins,
dat ook nog al wel is. Niet heel mooi, niet rijk, maar
autrement. Indien iemand slecht wou wesen, was het
zeker de beste, de veiligste weg, om maar het zamen
eens te zijn, en zoo wat te vosijen en het aldus eens te
proberen. Maar 't is wat smeerig.' Zijn natuurlijk drif
ten probeerde hij wat in toom te houden door Veth
schrikbeelden van het huwelijkse leven te schetsen.
'Weet gij wat, het is toch zeker dat als een gar$on tele
ven gemis heeft van genoegens, maar toch ook gemis
van kommer en kwel en veel verdriet. Geen fmantieel
gemaal, geen behelpen, geen verveling a deux, geene
kans van beroerde kinderen te krijgen of cocu te wor
den. Dat alles is nog van eenig belang: dat alles is
men zeker van te ontloopen.' Toch komt Moll tot de
volgende conclusie: 'Maar niets gaat boven de Natuur
en indien ik niet tegen een stap meer begon opte
zien, naar mate ik er meer naar verlang, dan weet ik
waarachtig niet wat ik doen zou.' Moll zou vier jaar
later aan de Natuur toegeven en hij kreeg een portie
van de ellende die hij zelf voorspelde, omdat twee van
zijn vijf kinderen kort na de geboorte overleden.
Een opgewekt man
Voor het overige vermoed ik dat Moll het in Zierikzee
wel naar zijn zin gehad heeft. Reeds na een maand
voelde hij zich er thuis. 'Wat staat mij nog te melden?
De menschen. Hier is de gewoonte gangbaar van eene
algemeene conversatie. Iedereen is met den anderen
wel. Vijandschap noch eigenlijke coterie bestaat niet.
Gul zijn de lui bij uitstek, en ik ben er almede als had
ik ze 10 jaar gekend.' Uit het weinige dat we ervan
weten, kunnen we afleiden dat Moll een geliefd man
was. In ieder geval koesterden zijn leerlingen zijn her
innering. In een verslag dat ons een indruk van het
gymnasium rond i860 geeft, staat over Moll te lezen:
'Hij was een opgewekt man, boordevol anekdotes en
kwinkslagen.' Ook de vermaarde neerlandicus J.H.van
den Bosch die van 1891 tot 1894 les gaf aan de H.B.S.
en zijn verblijf in Zierikzee als een regelrechte verzoe
king zag, vond troost bij Moll. Van den Bosch meldde
aan een vriend: 'En nu kan ik iets heuglijks melden. Ik
ben op zeer goeden voet met den ouden Zierikzeeschen
Rector Dr. Moll. Een aangenaam wetenschappelijk
praatje houd ik nu en dan met hem.' Al bij al genomen
zal de uitspraak van Multatuli, 'Nooit was ik ergens
aangenaamer dan te Zierikzee', ongetwijfeld ook op
onze Leidse doctor en Zierikzeese rector van toepas
sing geweest zijn.
Met dank aan de medewerkers van het gemeentearchief in Zierikzee,
die de weg al perfect wisten in hun nieuw en schitterend onderkomen.
Bronnen en literatuur
Gemeentearchief Zierikzee. College van Curatoren van de
Latijnse School, later van het Gymnasium te Zierikzee. Notulen
van curatoren der Latijnsche School 1841-1847, 21 september en
11 oktober 1841.
Universiteitsbibliotheek Leiden. Westerse handschriften.
Collectie Veth BPL 1756. Brieven van H.M. Moll aan P.J. Veth
van 5 november 1841 en 6 februari 1842.
H.W. Fortgens, 'De Latijnse scholen te Zierikzee,
Brouwershaven en Tholen', Archief uitgegeven door het Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen (Middelburg 1955), 71-86.
Honderd jaar blokken. 1869 Zierikzee 1969 van Hogere
Burgerschool tot Rijksscholengemeenschap (Zierikzee 1969).
P.J. Meertens, 'Multatuli in Zeeland', Zeeuws Tijdschrift 15 (1865)
I, 2-13.
J. Sturm, 'Jan Hendrik van den Bosch (1867-1941). Leraar
Nederlands aan de Rijks Hoogere Burgerschool (1891-1894): een
antizelandus in Zierikzee', Kroniek van het land van de zeemeer
min Schouwen-Duiveland) 25 (2000), 83-108.
P.D de Vos, 'De Latijnsche School te Zierikzee en hare rectoren
van de eerste helft der XVI de eeuw tot 1880', Nederlandsche
Leeuw XVI (1899), 3-25.
Zierikzeesche Nieuwsbode 27 oktober 1898.
49 Zeeuws Tijdschrift 2002/1-2