en menslievend zijn in zaken van handel en interna
tionale contacten?
Om met het antwoord op de laatste vraag te begin
nen: sinds 1602, het jaar waarin de VOC onder druk
van Johan van Oldenbarneveldt werd opgericht, is
alles in de wereld veranderd, maar niet de leidende
principes van machtspolitiek en winstmaximalisatie.
De gelden die ons land tegenwoordig doet toekomen
aan de have-nots onder de naties, zijn voornamelijk
bedoeld om de weg vrij te maken voor meer lucratieve
economische handelingen of, indien al aanwezig, om
deze te kunnen continueren. Bovendien is toekenning
ook nog eens onderhevig aan onze wisselende modi
euze eisen op gebied van vrouwenemancipatie of
milieubescherming. In een willekeurig West-Afrikaans
land financiert de Nederlandse overheid wellicht de
'dorpspomp', maar dat neemt niet weg dat de territo
riale wateren eveneens door Nederlandse en andere
Europese drijvende visfabrieken leeggeroofd worden.
En ook al zijn de Afrikaanse vissers niet ontwikkeld,
ze weten heus wel dat ze hun nieuwste voorziening
dubbel en dwars zelf betalen.
Valkuilen en historische werkelijkheid
Het belangrijkste dilemma is met bovenstaande gege
ven nog niet besproken. Hoe moeten we oordelen over
ons verleden? En hoe kunnen we een al te modieus of
moralistisch oordeel mijden, om maar eens twee van
de vele valkuilen te noemen die voorhanden zijn voor
ieder die geïnteresseerd is in het verleden. In ieder
geval oordelen we altijd als mensen van 'onze tijd'.
Ook een historicus ontkomt daar niet aan. Toch is het
mogelijk met geduld, doelmatig bronnenonderzoek en
creatieve intelligentie een voorbije periode terug te
halen, of op zijn minst haar contouren te schetsen.
Als ik Een dorp in de polder van Van Deursen lees,
weet ik dat ik te maken heb met organische geschied-
beschrijving en niet met tendentieuze rommel.
Maar wat is het nut van zo'n boek, of in algemene
zin: waartoe dient een discipline als 'geschiedenis'. Het
lijkt een grove en domme vraag. Toch kan het geen
kwaad zo'n knuppel los te laten op de hoofden van de
historici, respectievelijk op het eigen hoofd. Ooit kreeg
ik met die vraag te maken uit de mond van een zeer
intelligente computerprogrammeur. Ik werd op dat
moment - ook al was ik maar een leek op historisch
gebied - bevangen door een plaatsvervangend gevoel
van schaamte en vroeg me af wat een historicus geant
woord zou hebben.
Zelf mompelde ik iets over 'de eigen tijd begrijpen
met behulp van het verleden...'. Geen onzinnige gedach
te, overigens, zeker niet binnen het kader van het for
muleren van kerndoelen voor geschiedenisonderwijs,
maar voor de hartstochtelijke geschiedkundige toch
een pover alibi. Dat merkte ik toen ik het boek De
vreugden van Houssaye, 'apologie van de historische
interesse', las van Jo Tollebeek en Tom Verschaffel.
Die zouden mijn opmerking 'een sociologische inter
pretatie van de historische opdracht' genoemd hebben.
De historicus wil vooral een andere tijd begrijpen en
daar vreugde aan beleven, een historische sensatie
ondergaan. Laat ik hun apologie zo maar samenvatten.
'De essentie van de geschiedenis is de historische
interesse', schrijven ze.
In hun optie geeft het zeker geen pas om onze quasi-
jubilaris, de VOC, onmiddellijk met morele veront
waardiging te lijf te gaan. Je vervalt immers al snel in
anachronistische geschiedbeschrijving, als je 'geënga
geerd' het verleden beschrijft. Je kunt je bovendien
afvragen wat er met een dergelijke vorm van geschie
denis bedrijven te bereiken valt. Stel dat je de VOC
beschrijft als een uitmuntend geleide bende, als een
Hollandse Maffia avant la lettre die door haar onmen
selijk personeelsbeleid er voor zorgde dat menige matroos
voortijdig stierf, is het dan zo dat de moderne zeeman
werkzaam bij een onder Panamese vlag varende maat
schappij daardoor betere arbeidsomstandigheden krijgt?
Het antwoord moet denk ik ontkennend zijn.
Hetzelfde geldt in dit verband natuurlijk voor de
'arme Javaan' of welke bewoner van de Indonesische
archipel dan ook. Wil je de wereld verbeteren, dan
moet dat in het heden gebeuren, weliswaar met een
goed begrip van het verleden, zei hij, maar niet via de
geschiedbeoefening.
Eisen in onderwijsland
Ik blijf er echter bij dat je met een dergelijke 'zuivere'
opvatting in onderwijsland niet ver komt. Om het vak
23 Zeeuws Tijdschrift 2002/3