geschiedenis te kunnen promoten, moet je wel dege lijk de historische interesse koppelen aan het duiden van het heden. Het concept 'herziene kerndoelen basisvorming 1996' formuleert het zeer expliciet: 'Het vak geschiedenis is in de eerste plaats gericht op het ontwikkelen van inzicht in de samenleving met behulp van historische kennis, inzicht en vaardigheden.' Je ontkomt bij deze invalshoek niet aan de meetlat van eigentijdse (modieuze) opvattingen. En daarin schuilt ook het gevaar voor de ontwikkeling van een betrouwbare geschiedenismethode voor het onder wijs. Ik weet uit eigen ervaring dat in iedere nieuwe methode min of meer de lof bezongen wordt van de multiculturele samenleving. Principiële standpunten van de auteurs hebben daar weinig mee te maken. Het gaat erom dat de methode aansluit bij de heersen de (overheids)ideologie en vervolgens goed verkoopt. Op het ogenblik is er sprake van een kentering in het denken over deze materie. Een mogelijke omme zwaai in de beoordeling van het multiculturalisme wordt echter op geen enkele manier voorbereid of aangestipt in de geschiedenislessen. De methodes vol gen klakkeloos de politiek-correcte lijn en falen aldus in hun historische opdracht. Het onderwerp is immers aan een morele kapstok opgehangen. De stelling in iedere moderne geschiedenismethodes luidt: Nederland is altijd een immigratieland geweest en discriminatie is uit den boze. Het eerste is niet helemaal waar en de laatste stelling is natuurlijk een morele 'open deur'. Het mag niet het expliciete doel van geschiedenis onderwijs zijn om verwerpelijk gedrag te voorkomen. De overweging dat het bedoelde onderwijs dient om het heden een historisch fundament te geven lijkt me een stuk gezonder en minder bevattelijk voor manipu latie. De Stichting Leerplanontwikkeling geeft een voor beeld hoe het inhoudelijk beter kan. In een degelijke lesbrief over de VOC wordt als kritisch punt vermeld: 'Daar - op de Banda-eilanden - heeft Jan Pieterszoon Coen (gouverneur-generaal van de VOC in Azië) de inheemse bevolking uitgemoord, omdat die de spece rijen ook aan andere kooplieden verkoopt'. De geschie denis van de handelsorganisatie wordt echter niet enkel aan dit feit opgehangen. Het verleden keert terug Het feit dat we het stichtingsjaar van de VOC herden ken vormt op zich een bewijs dat we in ons land weer een verleden durven te hebben. We kruipen niet langer meteen in onze politiek-correcte schulp als het over onze vroegere handelscontacten, ons kolonialisme, onze schurkenstreken en onze zendingsdrift gaat. Dit betekent winst. Laten we maar zoveel mogelijk onze historische werkelijkheid kennen en erkennen. Hopelijk draagt de herdenking - laat ik in godsnaam het woord viering niet in de mond nemen - bij tot een beter en breder historisch bewustzijn, waarbij het facet van beleving ook een rol kan spelen. Als ik lees over de beginperiode van de VOC, dan kan ik niet ontkennen dat het visionaire karakter van de onderneming me intrigeert. Op de televisie zag ik beelden van de repli ca van De Duyfken. Het originele schip vertrok in 1601 van de rede van Texel om nieuwe handelsgebieden in de oost te ontdekken, terwijl Duyfken II 400 jaar later vanuit Sidney afreisde. Het bezorgde me een historische replica-kick om te zien hoe het scheepje op een ruwe zee overeind bleef. En dan betrof dit nog een luxe tocht. Wat een lef bezaten de bemanningsleden vier eeuwen terug wel niet, afgezien van het feit dat ze misschien geen ande re keus hadden 'Tegen 1648 waren de Nederlanders onbetwist de grootste handelsnatie ter wereld, met handelsposten en versterkte 'factorijen', verspreid vanaf Archangel tot Recife en vanaf Nieuw-Amsterdam tot aan Nagasaki', schrijft de historicus C. R. Boxer in zijn boek Zeevarend Nederland en zijn wereldrijk (1600-1800). Belangrijke exponent van deze ontwikkeling was de VOC. De cru ciale vraag lijkt: wat verlangen we van onze 'historiën'? Willen we bijvoorbeeld in het geval van de VOC zicht krijgen op de duizelingwekkende werkelijkheid van deze brutale nieuwe handelsorganisatie? En willen we iets proeven van de ontdekkingsreizen en van de opkomst van de eerste Republiek van de Europese beschaving? Of is het ons enkel te doen om de wetenschap wie de goede en wie de slechte partij vertegenwoordigt. Gaat het ons eigenlijk alleen maar om het binnenhalen van het 'eigen' gelijk. In het laatste geval is er geen sprake van historische interesse, maar eerder van het dr.-L.-de-Jong- 24 Zeeuws Tijdschrift 2002/3

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2002 | | pagina 26