Een halve eeuw later
De poëzie die na deze inleiding volgt, is niet de eerste verzameling gedichten
over de ramp. In l983 verscheen van Ad Zuiderent de bloemlezing 1953,
Stormramp en watersnood nagewerkt in gedichten, verhalen en toneeltekst. Hij
selecteerde uit de enorme stroom aan geschriften de meest indrukwekkende.
Inmiddels zijn er weer twee decennia voorbij. En onwillekeurig komt dan
de vraag op of zo'n herdenking geen verplicht nummer is geworden. En of er
in ons specifieke geval geen sprake is van dichtdwang binnen de selectie. Het
oordeel in deze wil ik graag aan de lezer overlaten. In ieder geval zijn de meeste
gedichten uit deze reeks speciaal voor de gelegenheid geschreven. En ik neem
aan dat de dichters geïnspireerd waren door het onderwerp. Op voorhand kan
de lezer in ieder geval zeker zijn van een eigentijdse poëtische reflectie op de
Ramp. Het zou interessant zijn om deze nieuwe teksten naast oudere te hou
den en eventuele (opvallende) verschillen te constateren, maar in dit verband
- summiere inleiding - is het niet relevant om tot zo'n vergelijking over te gaan.
Als 'onze' verzen als authentiek worden ervaren, dan hebben de dichters
niet gefaald. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat iedereen voor dezelfde poëtische
oplossing heeft gekozen. Ogenschijnlijk het gemakkelijkst hebben het de dich
ters die de ramp zelf meemaakten. Die kunnen putten uit een reële ervaring.
Misschien hebben ze iets geproefd van de angst, de chaos, het kolossale gevaar.
Maar ook dan liggen uitglijders op de loer. Bijvoorbeeld die van een te senti
mentele benadering die alleen voor de persoon zelf poëtische betekenis heeft.
Sommige dichters vermijden deze valkuil door juist bewust voor het sentiment
te kiezen. Zo schreef Wim Hofman bijvoorbeeld een superieur levenslied met
het 'inktzwarte' refrein: In de nacht, in de nacht, in de nacht.
Andere herinneren zich hun authentieke kinderlijke reactie die haaks stond
op die van hun ouders of andere volwassenen. Zoals blijdschap bijvoorbeeld
vanwege het ongewone gebeuren, de daarmee samenhangende spanning en
het op de kop gezet worden van de wereld van de volwassenen. Zo'n beetje de
maritieme variant van het verlangen de school in vlammen te zien opgaan.
Deze opgewektheid werd vervolgens hardhandig de kop ingedrukt, zoals in
die tijd te doen gebruikelijk. Theo Raats schrijft: Het water komt, roep ik verheugd
als ik sirenes hoor.
Zuivere sfeergedichten ontbreken evenmin. Johanna Kruit beleefde de ramp
als kind weer anders zoals uit haar dichtregel blijkt: Ik werd opeens wat minder
kind. En Emma Crebolder actualiseert dat verscherpte kinderlijke bewustzijn:
Altijd als het hevig waait luidt een noodklok in mijn slaap.
De tweede categorie dichters staat verder van de gebeurtenis af. In tijd of
in ervaring. Zij kiezen over het algemeen voor een 'talige' oplossing. Dat wil