Thorn Schrijer
Woede
voor Maartje
Weinig aan de hand hier op de basalten rand tussen
verzameld water en de argeloze polder, hoewel een
westerstorm het Scheldewater rauw en groenig blauw
omhoog stuwt tot bovenaan de dijk.
Weinig aan de hand, de schuiven open in de kering
en wie daar rekent heeft een hemeltergend groot gelijk,
maar hier en daar leunt in de storm opnieuw die man,
die moe als met een volle zandzak boven, verslag doet
aan wie de nieuwe god is in zijn dorp, hoe hij nog
vaak niet slapen kan
van hoe het paard en het kind, zijn rauwe, machteloze
handen, zijn twee oude buren al doder dan dood,
de kou, de wind en het domme water en hoe zijn vrouw
en hij niet met die boot,
de schommelbeelden in zijn hoofd van wat er langsdreef
later, een hoed om mee te trouwen met een lint, een deur
met een emaille bordje keuken, een houten voederbak,
een voosgeworden suikerbiet,
Zijn witte woede van verdriet en hoe hij nooit iets durft
beloven aan de kinderen van zijn andere kind.
22 BALLUSTRADA