Maurits Mok Wintermorgen De waterkering van de slaap bezwijkt, een druppel ruimte vloeit mijn ogen in, een schemerige aarde rekt zich achter de ruit tot een vermoed visioen, en vuistenvol geluid schudden zich open tot zwart gebulder: er is zee en hemel, vogels die krassen trekken met de spits van hun gekrijt, en zand dat voor zich uit vlucht een wereld die de groeven van de angst niet meer uit haar gelaat lean strijken, die zich bewegen moet, omdat zij anders terstond vervalt tot wat zij worden zal: een door haar eenzaamheid geworgde.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2003 | | pagina 41