had hij gevraagd. De aanleiding is dit nummer van
het Zeeuws Tijdschrift dat verschijnt vijftig jaar na de
Watersnoodramp en dat wordt vergezeld van een her
druk van het Watersnoodrampnummer van dit tijd
schrift van een halve eeuw geleden. De eerste special
van het Zeeuws Tijdschrift die onder zijn leiding in
korte tijd tot stand kwam en die grote invloed heeft
gehad op de beeldvorming over de ramp in Nederland.
Uiteraard zal het over meer gaan dan dat.
Het oude en het nieuwe Zeeland
De Ramp vormt een breekpunt in de Zeeuwse geschie
denis, meer nog dan de Tweede Wereldoorlog. Dat is
bekend. Het is een cesuur tussen het oude en het
nieuwe Zeeland. En hij is één van de wegbereiders
van dat moderne Zeeland. Een vernieuwer die het niet
van een vreemde heeft. Na de HBS krijgt de midden-
standszoon uit Middelburg als student aan de Econo
mische Hogeschool in Rotterdam (de latere Erasmus
Universiteit) eind jaren dertig van de vorige eeuw col
lege van mensen van naam: 'Doorbraakmannen' als
P. Lieftinck, J. Tinbergen en vooral P. Bouman. Daar
wordt de basis gelegd voor zijn denken en doen in
zijn verdere leven. Voor hem - als Zeeuw - staat één
begrip centraal: regionalisme. In 1948 wordt hij
benoemd tot directeur van het ETI Zeeland, het elfde
Economisch Technologisch Instituut in het land. Hij
studeert, informeert en rapporteert over de ontwikke
ling van deze provincie. Hij geeft lezingen en schrijft
rapporten. Kort voor de Ramp verschijnt een Ontwik
kelingsplan voor Zeeland, het eerste in zijn soort naar
voorbeeld van het Centraal Plan Bureau. De plannen
worden volledig in de war gegooid door de desastreuze
gebeurtenissen op 1 februari 1953.
Zaterdag 31 januari 1953. Het stormt al verschrik
kelijk; hondenweer is het, ook in de Kastanjelaan in
Middelburg waar de familie Verburg een rijtjeshuis
bewoond. In dat huis staat geen radio, om principiële
redenen. 'We lazen ons rot en ik had het druk. We haal
den altijd een stukje aan uit De Groene Amsterdammer
van destijds: 'Het beste is géén radio te nemen, maar
wél een radiogids. Dan weet je pas wat je niet mist.'
Van een stormwaarschuwing heeft de jonge Rien
Verburg op dat moment dus geen weet. Laat staan van
dijkbewaking. Ze gaan rustig slapen die zaterdag
avond, zoals zo velen in Zeeland. De eerste februari
's morgens is de familie Verburg nog altijd onwetend
van de grote ramp die zich heeft voltrokken. Een tele
foontje van de buurman verstoort de rust op deze
zondagmorgen. 'Weet je wel wat er aan de hand is?',
vroeg hij. 'Er zijn dijken doorgebroken.' Nog steeds
dringt de ware omvang van de ramp niet tot hem
door. Het is ook nauwelijks voor te stellen als je niet
in één van de getroffen gebieden woont. Nieuwsgierig
is hij wel. Hij belt zijn vader. 'Zullen we eens gaan kij
ken', zegt die. Ze gaan met de auto op weg, vermoede
lijk richting Borssele, dat weet hij niet meer precies.
'We reden richting een dijk, dachten: het stormt, dat
willen we wel eens zien. Toen reden we die dijk op en
wisten niet wat we zagen. De Westerschelde was twee
keer zo breed. We schrokken ons rot en zijn als de
sodemieter terug naar huis gereden. Als ik het gewe
ten had, waren we nooit gegaan. Volgens mij stonden
die dijken te dreunen.'
De Ramp aan den lijve
Op 2 februari dringt het nieuws pas echt door en onder
vindt Verburg de gevolgen ervan pas aan den lijve. Er
heeft zich een grote watersnoodramp voltrokken.
Een nationale Ramp. Er worden inzamelingacties
gehouden; hulpacties komen op gang. In Zeeland
wordt alles wat varen kan gemobiliseerd en iedereen
die helpen kan, geronseld. Ook Verburg, de jonge
directeur van het ETI. 'De Casembroot [Commissaris
van de Koningin] zei tegen alle ambtenaren die toch
niets te doen hadden: ga meehelpen. Tegen mij zei
hij: Verburg ga jij met de vissersschuit van De Nooijer
uit Arnemuiden mee. Die stond op het punt richting
Schouwen te vertrekken. Hij wilde een inspecteur
mee hebben op die tocht, ik weet ook niet precies
waarom.'
Rien Verburg stapt aan boord van de boot en vaart
mee, vanuit Vlissingen over de Westerschelde, via het
Kanaal door Zuid-Beveland richting Zierikzee. Als ze
de haven naderen gelooft hij zijn ogen niet. 'De haven
was al helemaal doorbroken. Het kolkte gewoon, we
konden maar met moeite binnenkomen. Toen kwam
er een klein sleepbootje op ons af met de voor mij
lieflijke naam De Econoom. Ik weet het nog goed.
Die raakt ons midscheeps en onze schuit begon te
zinken. Iedereen was versteend. Toen hebben ze tros
sen gegooid naar De Econoom, maar die trok scheef.
We konden net op tijd overstappen en zijn toen naar
Wemeldinge teruggebracht.'
Hij wil er beslist geen heldenverhaal van maken.
Toch had het niet veel gescheeld of ze waren verdronken.
4 Zeeuws Tijdschrift 2003/1