Renaissance, toch raakten ze alleen het oppervlak. Al
die aandacht voor kapitelen en pilaren had alleen te
maken met esthetiek. Elke zichzelf respecterende
architect studeerde op het werk van Vitruvius maar er
veranderde niets aan de manier waarop publiek archi
tectuur zag.
Zelfs architecten in 'functioneel' Nederland zijn
nutteloos en daar zouden ze trots op moeten zijn. Wat
zou er veranderen als een virus de volgende drie gene
raties architecten zou uitroeien? Zou de wereld er
minder goed aan toe zijn? Nee, er zou niets verande
ren. Je kunt me natuurlijk vragen wie er dan zou bou
wen en de belangrijke symbolische gebouwen zou
neerzetten. De modeontwerpers? Er zijn heel goeie
Nederlandse modeontwerpers. Zij zouden het kunnen
doen. De binnenhuisarchitecten? Ja, zij zouden het
kunnen. Ze weten hoe ze mooie symbolen moeten
maken. Ingenieurs of loodgieters? In feite zouden ook
zij met een tweejarige bijspijkercursus de juiste objec
ten kunnen maken. Zij zijn zo praktisch ingesteld dat
ze op den duur heel wel in staat zouden zijn de diver
se sferen met elkaar te verbinden, kamer voor kamer
en met het bijpassende materiaal. We moeten besef
fen dat het zo allemaal begonnen is in de
Middeleeuwen toen de meestermetselaar materiaal,
kamers en sferen bij elkaar bracht in één object.
Architectuur!
In uw boek White Walls stelt u dat Corbusier de
architectuur een radicaal ander aanzien heeft gegeven
met zijn witte muren omdat hij de aard van hoe het
er uit ziet heeft veranderd.
Architectuur wordt paradoxaal genoeg meestal over
het hoofd gezien. Het is de taak van de architect om
mensen de ogen te openen. Ontwerpers en loodgie
ters kunnen gebouwen realiseren en symbolen
maken, maar niet op de manier zoals architecten over
die gebouwen praten. Niet het object doch de wijze
waarop over die objecten wordt nagedacht, kan men
sen bewust van architectuur maken. Corbusier wilde
absolute controle over de receptie van zijn werk uitoe
fenen: totalitarisme in een oogbal. Iedereen die bij
hem werkte moest precies doen wat hij wilde. Op die
manier dwong hij mensen zijn gezichtspunt te laten
zien. Met andere woorden: te kijken zoals hij keek, te
zien wat hij zag. Het mysterie moest en zou getemd
worden!
Uw boek Constants New Babyion handelt over situatio-
nisme. Is er iets bijzonders aan de plaats Middelburg,
dat toonbeeld van een kleine provinciestad waar alle
bewegingen in de filosofie en architectuur als een bui
voorbijtrekken maar er nooit opbloeien of wortelen?
Middelburg is een bijzondere plek net als elke andere
plaats speciaal is. Niet-speciale plekken bestaan niet.
Iedere heeft zijn eigen identiteit die meestal verbor
gen is op geheime plekken of opgesloten ligt in kleine
dingen. Grote dingen zijn slechts in het voorbijgaan.
Middelburg is niet meer of minder provinciaal dan
Manhaften. In mijn geboorteland Nieuw-Zeeland lees
ik veel omdat het afgelegen ligt. Men praat er weinig,
dus lees ik. In New York denk ik te weten wat er aan
de hand is, wat hip is. In feite weet ik er helemaal
niets vanaf en dat stelt me gerust. Alleen als ik op en
neer reis tussen New York en Nieuw-Zeeland word ik
geïnspireerd tot schrijven.
Ik herontdek mezelf al reizende. Die ervaring van
een veranderend gezichtspunt, niet wetend waar je uit
zal komen, is een levensnoodzaak. In feite leg je een
baan af wanneer je beweegt. Dat traject kan het best
gezien worden als een diagram dat ons bestaan tussen
twee eindpunten laat zien: het gaat op en neer. Op die
plaatsen die we het beste kennen, koesteren we de
meeste twijfels. Buitenshuis zijn we meestal vol zelf
vertrouwen op het arrogante af. We moeten deze fluc
tuatie voeden omdat het ons de dingen laat voelen en
begrijpen. Het zet ons aan tot schrijven, tot ontwer
pen. Je moet altijd optimistisch blijven en tegelijker
tijd een tikkeltje gespannen zijn over wat je wil en wat
je doet. We leven tenslotte niet in de werkelijkheid.
We staan er ietsje pietsje buiten.
Ik dank Paul van der velde voor de bewerking en vertaling van
de Engelse tekst van dit interview, dat ik op 8 februari 2003 met
Mark Wigley in Middelburg had.
35 Zeeuws Tijdschrift 2003/4-5